Ik wend mijn blik weer tot Damen en merk dan pas hoe dichtbij hij staat. Zijn lippen zijn vochtig, zijn mond is een beetje open en slechts enkele centimeters van de mijne verwijderd. Hij streelt met zijn vingers over mijn wang en tovert een rode tulp tevoorschijn van achter mijn oor.
Een fractie van een seconde later sta ik in mijn eentje en hij loopt met zijn date terug het hotel in.
Ik staar naar de tulp en raak de zachte blaadjes voorzichtig aan. Waar de bloem zo opeens vandaan komt, is mij een raadsel, vooral zo midden in de herfst.
Pas als ik uren later weer alleen ben in mijn kamer, realiseer ik me dat ik bij het roodharige meisje ook geen aura zag.
Ik moet diep geslapen hebben, want op het moment dat ik iemand in mijn kamer hoor rondlopen, voelt mijn hoofd zo zwaar en moe dat ik mijn ogen niet eens open wil doen.
‘Riley?’ kreun ik. ‘Ben jij dat?’ Als ze geen antwoord geeft, neem ik aan dat dit weer een van haar geintjes is. Ik ben te moe om mee te doen, dus grijp ik een extra kussen waar ik mijn hoofd onder verberg.
Dan hoor ik haar weer bewegen. ‘Luister, Riley, ik ben doodop, oké? Het spijt me als ik gemeen tegen je deed en je gekwetst heb, maar ik voel er weinig voor om dat nu, om...’ Ik duw het extra kussen opzij en tuur door een open oog naar mijn wekker. ‘Om kwart voor vier in de ochtend te bespreken. Ga jij maar terug naar waar het ook is dat je rondhangt en kom een keertje terug op een normaal tijdstip, goed? Je mag zelfs verschijnen in de jurk die ik aanhad tijdens het afscheid van de basisschool en ik zal er geen woord over zeggen, dat beloof ik je.’
Maar ja, nu ik dat allemaal hardop gezegd heb, ben ik klaarwakker. Ik smijt het kussen opzij en staar naar de schaduw die op mijn bureaustoel zit. Wat kan er zo belangrijk zijn dat het niet tot de volgende ochtend kan wachten?
‘Ik heb toch sorry gezegd? Wat wil je nog meer van me?’ vraag ik.
‘Kun je me zien?’ vraagt de figuur terwijl die overeind komt uit de stoel.
‘Ja, natuurlijk kan ik je...’ De zin blijft steken zodra het tot me doordringt dat het niet Rileys stem is die ik hoor.
Acht
Ik kan geesten van overleden mensen zien. Altijd en overal. Op straat, op het strand, in het winkelcentrum, in restaurants, in de gangen van mijn school, in de rij bij het postkantoor, in de wachtkamer bij de huisarts, maar gek genoeg nooit bij de tandarts. Toch werkt het niet zoals je op televisie en in films altijd ziet. Ze vallen me niet lastig, hebben mijn hulp niet nodig en komen niet gezellig langs voor een praatje. Ik krijg hooguit een glimlach en een zwaai als ze merken dat ik ze kan zien. Zoals de meeste mensen vinden ze het prettig om gezien te worden.
De stem in mijn kamer was in elk geval geen geest. Het was ook niet Rileys stem, maar die van Damen.
Daardoor weet ik dat het een droom moet zijn geweest.
‘Hoi.’ Hij glimlacht en komt op zijn plek naast me zitten, ruim nadat de schoolbel is gegaan. Maar dit is meneer Robins’ les, dus is Damen vroeg genoeg.
Ik knik en hoop dat het neutraal en nonchalant overkomt. Allesbehalve geïnteresseerd. Als hij maar niet merkt dat ik al zo ver heen ben dat ik nu ook al over hem droom.
‘Je tante lijkt me erg aardig.’ Hij kijkt me aan terwijl hij met het uiteinde van zijn pen op tafel begint te tikken. Het tik-tik-tik-kende geluid maakt me vrij zenuwachtig, moet ik zeggen.
‘Ja, ze is geweldig,’ mompel ik. In gedachten vervloek ik meneer Robins die weer in de toiletten van de lerarenkamer is achtergebleven. Kan hij die heupfles niet wegstoppen en lesgeven?
‘Ik woon ook niet bij mijn familie,’ vertelt Damen. Zijn stem heeft weer hetzelfde effect: het lokaal valt stil en mijn gedachten zijn gedempt. Ondertussen speelt hij met de pen en draait hem met een soepele beweging rond zijn vinger zonder hem te laten vallen.
Ik druk mijn lippen op elkaar en frunnik wat aan de knopjes van mijn iPod in het geheime vakje van mijn sweater. Ik vraag me af hoe onbeschoft het overkomt als ik de muziek aanzet en hem ook negeer.
‘Ik ben geëmancipeerd,’ legt hij dan uit. ‘Onafhankelijk van mijn ouders. Zelfstandig voor de wet.’
‘Echt waar?’ vraag ik, ook al was ik net nog van plan zo min mogelijk met hem te praten. Nog nooit heb ik iemand ontmoet die zelfstandig is en ik vond het ook altijd zo eenzaam en zielig klinken. Maar als ik denk aan zijn auto, zijn kleren en het chique diner vrijdag in het St. Regis-hotel, dan werkt het blijkbaar prima voor hem.
‘Ja, echt.’ Hij knikt bevestigend. Zodra hij ophoudt met praten, hoor ik het overdreven gefluister van Stacia en Honor die me een freak noemen en nog een paar termen die veel erger zijn. Ik zie Damen zijn pen in de lucht gooien en glimlachend toekijken hoe de pen langzaam figuurtjes van acht in de lucht tekent tot hij weer op het topje van zijn vinger landt. ‘Waar is jouw familie dan?’ vraagt hij.