In al die tijd ben ik zo gewend geraakt aan de diverse energievelden die ik overal tegenkom, dat ik vergeten ben hoe overweldigend het kan zijn als ik onvoorbereid ben en mijn iPod-dopjes niet in mijn oren heb. De schok die ik kreeg van Sabines hand op mijn arm zat zo vol met eenzaamheid en weggestopt verdriet dat het aanvoelt als een flinke stomp in mijn maag.
Vooral als ik me realiseer dat het allemaal mijn schuld is.
Sabine is eenzaam op een manier die ik niet heb willen zien. We wonen dan wel in hetzelfde huis, maar we zien elkaar nauwelijks. Overdag zit zij op kantoor en ik op school. ’s Avonds en in het weekend houd ik me schuil in mijn kamer of ben ik bij mijn vrienden. Ik vergeet nog wel eens dat ik niet de enige ben die rouwt. Ze heeft me in huis genomen en doet haar best om mij te helpen, maar ze voelt zich nog even alleen en leeg als op de dag dat het allemaal gebeurde.
Ik wil haar wel helpen en haar pijn verzachten, maar ik kan het niet. Ik ben raar en beschadigd. Ik ben een freak die gedachten kan horen en met de doden praat. Dat mag niemand te weten komen. Ik durf niet gehecht te raken aan anderen, zelfs niet aan haar. Het beste wat ik kan doen is mijn school afmaken en daarna zo snel mogelijk naar de universiteit en op kamers. Dan kan zij verder met haar leven. Misschien lukt het haar dan om iets af te spreken met de man die bij haar in het gebouw werkt. Zij kent hem nog niet, maar ik zag hem zodra ik haar hand op mijn arm voelde.
Met mijn vingers kam ik vlug door mijn haren en ik doe nog wat lipgloss op. Ik ga terug naar de tafel, vastbesloten om meer mijn best te doen en ervoor te zorgen dat ze zich wat beter voelt, zonder daarbij mijn geheimen te verraden. Ik laat me op mijn stoel zakken, neem een slokje van mijn frisdrank en stel haar glimlachend gerust: ‘Alles is in orde. Echt waar.’ Ik knik zodat ze me gelooft en ga dan verder: ‘Vertel jij maar eens, heb je nog interessante rechtszaken? Nog leuke mannen in het gebouw?’
Na het eten wacht ik buiten terwijl Sabine in de rij staat om de valetparking te betalen. Daar zie ik de vrouw die morgen voor het altaar staat en haar bruidsmeisje, zogenaamd haar beste vriendin, en ik zie ook de waarheid. Wat ik zie neemt me zo in beslag dat ik naar lucht hap van schrik als ik plotseling een hand op mijn arm voel.
‘O, hallo,’ zeg ik, terwijl mijn lichaam in vuur en vlam staat en overal tintelt zodra ik hem aankijk.
‘Je ziet er geweldig uit,’ zegt Damen terwijl hij me van top tot teen bekijkt, van de jurk naar de schoenen en terug naar mijn ogen. ‘Ik herken je bijna niet zonder capuchon.’ Hij grijnst. ‘Beviel het diner?’
Ik knik, al voel ik me zo gespannen dat het me verbaast dat ik me nog kan bewegen.
‘Ik zag je in de gang. Ik had gedag willen zeggen, maar je had nogal haast.’
Terwijl ik hem aankijk, vraag ik me af wat hij hier doet in zijn eentje in een duur hotel op een vrijdagavond. Hij draagt een donkere, wollen blazer, een zwart T-shirt met V-hals, designerjeans en die laarzen. Het is allemaal net wat overdreven voor iemand van zijn leeftijd, maar het staat hem ongelooflijk goed.
‘Ik ben hier met een kennis,’ zegt hij als antwoord op een vraag die ik nog niet gesteld heb.
Wanneer ik me afvraag wat ik nu moet zeggen, komt Sabine terug. Terwijl ze zijn hand schudt, leg ik haar uit dat Damen en ik op dezelfde school zitten.
Ik zeg er niet bij dat hij degene is die me zweethanden en vlinders in mijn buik bezorgt en dat ik de hele tijd alleen maar aan hem kan denken.
‘Hij is hier komen wonen vanuit New Mexico,’ vertel ik verder, in de hoop dat dit genoeg is tot onze auto klaarstaat.
‘Waar in New Mexico?’ vraag Sabine. Als ik haar zie glimlachen, vraag ik me af of zij dezelfde warme gloed voelt als ik.
‘Santa Fe.’ Hij glimlacht terug.
‘O, ik hoor dat het daar heel mooi is. Ik heb er altijd al eens naartoe willen gaan.’
‘Sabine is advocaat. Ze werkt heel hard,’ mompel ik, terwijl ik tuur in de richting waarvandaan de auto moet komen over tien, negen, acht, zeven...
‘We gaan nu naar huis, maar je mag mee als je wilt,’ biedt ze aan.
Met open mond kijk ik haar aan, half in paniek. Ik vraag me af waarom ik dát dan weer niet zag aankomen. Ik kijk naar Damen en hoop dat hij nee zegt. Gelukkig doet hij dat ook. ‘Bedankt, maar ik moet weer terug naar binnen.’
Hij wijst met een duim over zijn schouder en ik kijk in die richting, waar ik een erg knap meisje met rode haren zie staan. Ze heeft een nauwsluitende zwarte jurk aan en hoge hakken.
Ze lacht naar me, maar niet bepaald vriendelijk. Haar roze, glossy lippen bewegen omhoog, krullen om tot een grimas en meer is het niet. Haar ogen zijn te ver weg om goed te zien. Toch ligt er iets in haar uitdrukking en de houding van haar hoofd dat spottend lijkt. Alsof het reuze grappig is om ons bij elkaar te zien staan.