‘Gooi je me eruit?’ Ze springt overeind van de bank en haar ogen gloeien als kolen.
‘Nee, dat is het niet. Ik bedoel gewoon...’
‘Je kunt me niet tegenhouden, Ever! Ik kan alles doen wat ik maar wil. Alles! En daar kun jij niets tegen doen!’ Ze gooit haar haren over haar schouder en ijsbeert door de kamer.
‘Dat realiseer ik me,’ zeg ik knikkend. ‘Maar daarom hoef ik het nog niet aan te moedigen.’
Ze slaat haar armen over elkaar, kauwt op haar lip en ploft naast me neer op de bank. Ze wiebelt haar been naar voren en naar achteren, wat ze altijd doet als ze kwaad, overstuur of gefrustreerd is. Of alle drie.
‘Het leek er een tijdje op alsof je het ergens druk mee had, ergens anders. Toen leek je gelukkig en tevreden. Maar nu hang je weer de hele tijd hier rond en ik vraag me af of dat door mij komt. Geloof me, ik wil niets liever dan jou in de buurt hebben, maar ik vind het belangrijker dat jij gelukkig bent. Naar binnen gluren bij de buren en bij allerlei Hollywood-sterren, Oprah kijken terwijl je op mij wacht... Nou ja, ik denk niet dat je daar blij van wordt.’ Ik haal diep adem. Het liefst ga ik niet nog verder, maar ik moet wel. ‘Het is het beste moment van elke dag als ik jou weer zie, maar ik heb het gevoel dat er misschien een andere – betere – plek is waar je zou moeten zijn.’
Ze staart naar de televisie terwijl ik haar aankijk. Het blijft even stil, tot ze het niet meer houdt. ‘Mocht je het nog niet weten: ik bén gelukkig. Alles gaat prima en ik voel me heerlijk. Lekker puh.’ Ze schudt haar hoofd, rolt met haar ogen en slaat haar armen weer over elkaar. ‘Soms ben ik hier, soms ben ik ergens anders. Er is een plek die Zomerland heet en daar is het onvoorstelbaar geweldig, mocht je dat vergeten zijn.’ Ze kijkt me vanuit een ooghoek aan.
Ik knik. Ja, dat herinner ik me wel.
Ze leunt achterover tegen de kussens en kruist haar benen. ‘Dus ik heb het allebei. Wat is het probleem dan?’
Ik druk mijn lippen op elkaar en kijk haar aan. Ik wil me niet laten overtuigen door haar argumenten en ik ga ervan uit dat ik doe wat goed voor haar is. Het beste, zelfs. ‘Het probleem,’ herhaal ik met nadruk, ‘is dat ik denk dat er misschien een nog betere plek is. Ergens waar mama en papa en Buttercup op je wachten en...’
‘Luister, Ever,’ onderbreekt ze me. ‘Ik weet dat jij denkt dat ik hier alleen maar ben omdat ik zo graag dertien wilde zijn. En nu dat niet meer kan, dat ik alles via jou wil beleven. Dat is ook wel een beetje zo, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat ik misschien nog hier ben omdat ik ook niet zonder jou kan?’ Ze kijkt me aan en knippert fel met haar ogen. Als ik iets wil zeggen, houdt ze haar hand omhoog en gaat verder. ‘Ik liep achter hen aan omdat ze nou eenmaal onze ouders zijn en ik dacht dat dat moest. Maar toen zag ik dat jij achterbleef en ik wilde je halen. Toen ik terugkwam, was jij al verdwenen en ik kon de brug niet meer vinden. Ik kon geen kant meer op. Ik heb ook andere mensen ontmoet die daar al jaren verblijven – de jaren zoals je ze hier op aarde kent dan – en die hebben me een rondleiding gegeven en...’
‘Riley,’ begin ik, maar ze houdt me opnieuw tegen.
‘Bovendien heb ik mama en papa en Buttercup wel gezien en het gaat goed met ze. Beter nog, het gaat prima met ze, ze zijn gelukkig. Zij zouden alleen graag willen dat jij je niet de hele tijd zo schuldig voelt. Ze kunnen je zien. Dat weet je toch wel? Jij ziet hen alleen niet omdat zij die brug zijn overgestoken. Je kunt alleen geesten als ik zien.’
De details over wie ik wel en niet kan zien interesseren me niet. Mijn hoofd zit nog bij het stuk dat ik me niet schuldig zou moeten voelen. Ik weet dat ze dat goed bedoelen en dat ouders je altijd willen beschermen tegen zoiets. Want in alle eerlijkheid is dat hele auto-ongeluk mijn schuld. Als ik er niet voor had gezorgd dat mijn vader wilde keren omdat ik zo nodig mijn Pinecone Lake Cheerleading Camp sweatshirt moest hebben, dan zouden we nooit op die plek, op die weg geweest zijn op precies dat moment dat een dom, verblind hert voor de koplampen opdook. Mijn vader moest daardoor uitwijken en raakte van de weg in een ravijn, waar de auto tot stilstand kwam tegen een boom en iedereen overleed behalve ik.
Het is mijn schuld.
Alles.
Helemaal en alleen mijn schuld.
Maar Riley schudt haar hoofd. ‘Als het al iemands schuld is, dan die van papa. Iedereen weet dat je niet moet uitwijken als er een beest voor je auto springt. Je moet het dier gewoon raken en doorrijden. Jij en ik weten allebei dat papa dat niet over zijn hart verkreeg, dus probeerde hij iedereen te redden. Met als uitkomst dat alleen het hert gespaard bleef. En aan de andere kant is het de schuld van het hert. Dat had niets te zoeken op de weg en had gewoon in zijn fijne, donkere bos moeten blijven. Of misschien was het wel de schuld van de vangrail omdat die niet steviger, sterker en van zwaarder materiaal was. Of de autofabrikant, omdat de remmen en het stuur niet meewerkten. Misschien is het wel...’ Ze pauzeert en kijkt me aan. ‘Wat ik bedoel is dat het niemands schuld is. Het is gewoon zo gebeurd. Misschien moest het wel zo gebeuren.’