20
Er waren echter al krachten aan het werk die de hoop die meneer Bullstrode in gebed had uitgedrukt in de grond zouden boren. Meneer Wat was inderdaad direct bereid naar rede te luisteren toen de advokaat terugkeerde naar Hexham met de waarschuwing van Lockhart, maar de belastinginspecteur voor de Middle Marches had de zaak niet meer in de hand. In Londen was een veel geduchter iemand, in de persoon van meneer Mirkin, ontvanger der inkomstenbelasting (afdeling ontduiking van) op het hoofdkantoor van de belastingdienst op de hoogte gebracht van het feit dat de heer en mevrouw Flawse, voorheen woonachtig te Sandicott Crescent nummer twaalf en wier woonplaats nu onbekend was, zeshonderdnegenenvijftigduizend pond hadden opgenomen in gebruikte biljetten van één pond, met als oogmerk het ontduiken van de vermogensaanwasbelasting. Het was onder zijn aandacht gebracht door de directeur van Jessica’s bank in East Pursley, die toevallig een goede vriend was van meneer Mirkin en gepikeerd was door het feit dat ze zijn raad in de wind had geslagen. De houding van Lockhart had hem meer dan alleen maar gepikeerd. Naar zijn mening zat er een luchtje aan. Naar de mening van meneer Mirkin zat er niet alleen een luchtje aan, maar stonk het een uur in de wind.
‘Belastingontduiking is een onvergeeflijke misdaad tegen de maatschappij,’ zei hij. ‘Iemand die weigert zijn bijdrage te leveren aan het economische welzijn, verdient de strengst mogelijke straf,’ een mening die, aangezien het inkomen van meneer Mirkin bijeen werd gebracht door economisch productieve personen, zowel begrijpelijk als egoïstisch was. De grootte van het bedrag in kwestie maakte de zaak er voor hem alleen maar schandaliger op. ‘Zo nodig reis ik naar de uithoeken der aarde om deze zaak tot klaarheid te brengen.’
Zo ver hoefde hij echter niet te gaan. Wijlen mevrouw Flawse had de bankdirecteur op de hoogte gebracht van haar nieuwe adres. Het feit dat ze inmiddels weer heen was gegaan maakte voor meneer Mirkin geen verschil. Hij raadpleegde het belastingregister van Northumberland en zag daar bevestigd dat een zekere meneer Flawse, hoewel hij al vijftig jaar geen belasting had betaald, desondanks te Flawse Hall op Flawse Fell woonde en waar de moeder was, was de dochter waarschijnlijk ook. Meneer Mirkin schortte alle andere werkzaamheden op en reisde op kosten van de belastingbetaler per eerste klas naar Newcastle en om zijn status in de fiscale hiërarchie extra te benadrukken zette hij zijn reis naar Hexham per huurauto voort. Twee dagen na het bezoek en de waarschuwing van meneer Bullstrode, zag meneer Wat zich genoodzaakt aan een uiterst superieure superieur uit te leggen hoe het kwam dat een zekere meneer Flawse, die zo’n slordige tweeduizend hectare land en zeven pachthoeven bezat, desondanks vijftig jaar lang geen bijdrage aan de schatkist had geleverd door geen inkomstenbelasting te betalen.
‘Tja, het landgoed heeft altijd verlies opgeleverd,’ zei meneer Wat.
De scepsis van meneer Mirkin was bijna tastbaar. ‘Verwacht u serieus dat ik dat geloof?’ vroeg hij. Meneer Wat antwoordde dat er geen bewijs van het tegendeel was.
‘Dat zullen we nog wel eens zien,’ zei meneer Mirkin. ‘Ik ben van plan de boeken van die Flawse aan een uiterst stringent onderzoek te onderwerpen. In eigen persoon.’ Meneer Wat aarzelde. Hij zat tussen twee vuren gevangen, namelijk zijn verleden en de ontvanger der inkomstenbelasting (afdeling ontduiking van). Hij besloot dat het, al met al, misschien het beste voor zijn toekomst was om meneer Mirkin persoonlijk te laten ervaren hoe moeilijk het was om uit de familie Flawse ook maar één cent aan belastingen los te wringen. Hij hield dus zijn mond en meneer Mirkin reed argeloos verder.
Hij arriveerde in Wark en werd via Black Pockrington naar Flawse Hall gedirigeerd. Daar stuitte hij op het eerste obstakel, in de vorm van het afgesloten hek op de brug over de Kloof. Met gebruikmaking van de intercom die Lockhart had laten installeren sprak hij met Dodd. Dodd antwoordde beleefd en zei dat hij zou kijken of zijn werkgever thuis was.
‘D’r staat iemand van de fiscus op de brug, ’ zei hij tegen Lockhart, die in de studeerkamer zat. ‘Hij zegt dat-ie de ontvanger is. Ik denk niet dat je hem te woord wilt staan.’ Dat deed Lockhart echter wel. Hij liep naar de intercom en vroeg meneer Mirkin welk recht hij had om zonder toestemming op privé terrein te komen.’
‘Het recht als ontvanger der belastingen,’ zei meneer Mirkin. ‘De kwestie van privé terrein speelt hier geen rol. Ik ben gerechtigd u op te zoeken om uw financiële affaires te controleren en...’
Terwijl hij sprak verliet Dodd het huis via de moestuin en liep over de heuvel naar de dam. Meneer Mirkin, die tegen die tijd te geïrriteerd was om nog oog te hebben voor het landschap, zette zijn twistgesprek met Lockhart voort.