Home>>read Erfelijk belast free online

Erfelijk belast(93)

By:Tom Sharpe


‘Oh Lockhart, wat ben je toch slim,’ zei Jessica. ‘Daar had ik niet aan gedacht. Maar waarom adresseer je die kist aan meneer Jones in Edinburgh? We kennen helemaal geen meneer Jones uit Edinburgh.’

‘Lieveling,’ zei Lockhart. ‘We kennen inderdaad geen meneer Jones en de Britse Spoorwegen ook niet, maar ik sta in Edinburgh aan het station met een gehuurde bestelwagen om de spullen op te halen en ik betwijfel of iemand ons zal kunnen opsporen.’

‘Bedoel je dat we onderduiken?’ zei Jessica. ‘Onderduiken zou ik ’t niet willen noemen,’ zei Lockhart, ‘maar aangezien ik statistisch en bureaucratisch als niet-bestaand ben geclassificeerd en dus niet in aanmerking kom voor de weldaden die de Verzorgingsstaat ons schijnt te bieden, ben ik in de verste verte niet van plan de Staat nok maar iets te gunnen van de middelen die we zelf bijeen hebben geschraapt. Met andere woorden, ze krijgen geen rooie cent inkomstenbelasting, geen rooie cent vermogensbelasting en geen rooie cent wat dan ook. Ik besta niet en ik ben van plan daar de vruchten van te plukken.’

‘Zo had ik er nog niet over gedacht,’ zei Jessica. ‘Maar je hebt groot gelijk. Eerlijk is eerlijk.’

‘Fout,’ zei Lockhart. ‘Niets is eerlijk.’

‘Je kent toch wel dat spreekwoord, schat, “Eerlijk duurt het langst”,’ zei Jessica.

‘Daar heb ik nog nooit iets van gemerkt,’ zei Lockhart. 'Volgens mij duurt oneerlijk veel en veel langer en belastingontduiking het langst van allemaal. Denk je ook niet, Uitsmijter?’

De bul-terriër keek op en kwispelde met zijn staartstompje. Hij mocht de familie Flawse wel. Blijkbaar dachten ze goedkeurend over de verscheurende eigenschappen waarvoor hij en zijn medebul-terriërs waren gefokt, namelijk dingen bijten en onder geen enkel beding meer loslaten.

De donderdag daarop waren alle meubels verpakt en per trein opgestuurd naar Edinburgh, waar ze zouden worden opgehaald door meneer Jones, en hoefden ze alleen nog naar de bank om de koffer te laten vullen met gebruikte biljetten van één pond. Lockhart had zijn miljoen al in dezelfde coupures opgenomen bij zijn bank in de City. Daar was de directeur heel wat behulpzamer geweest, voornamelijk dank zij Lockharts uitleg dat hij het geld ogenblikkelijk nodig had om een kleine transactie betreffende oliebronnen te sluiten met een Arabische sjeik die zijn geld in munten wilde hebben, en het liefst in stukken van vijf pennies. Bij de gedachte een miljoen pond te moeten uittellen in munten van vijf pennies was de directeur zo geschrokken dat hij zijn uiterste best had gedaan Lockhart over te halen genoegen te nemen met biljetten van één pond. Lockhart had met tegenzin ingestemd, vooropgesteld dat het gebruikte biljetten waren.

‘Waarom gebruikte?’ vroeg de directeur. ‘Nieuwe biljetten zijn toch zeker te prefereren?’

‘De sjeik is een wantrouwig man,’ zei Lockhart. ‘Hij vroeg speciaal om munten om er zeker van te zijn dat het geld niet vervalst was. Als ik hem nieuwe bankbiljetten geef, denkt hij meteen dat hem een loer wordt gedraaid.’

‘Maar hij kan het toch makkelijk bij ons navragen, of bij de Engelse Bank?’ zei de directeur, die zich niet op de hoogte had gehouden van Groot-Brittanniës dalende reputatie op monetair gebied.

‘Goeie God,’ mompelde hij toen Lockhart uitlegde dat de sjeik ergens had gehoord dat de belofte van een Engelsman voor hem een obligatie was en dat hij nu geen enkele Engelsman meer vertrouwde vanwege de sterke koersval van de Britse obligaties, ‘dat het zover heeft moeten komen.’

Hij had de één miljoen echter keurig overhandigd in gebruikte biljetten van één pond en was blij geweest dat hij zo’n ontnuchterende cliënt kwijt was.

De bankdirecteur in East Pursley viel minder makkelijk over te halen.

‘Ik beschouw dit nog steeds als een bijzonder onverstandige stap, ’ zei hij toen Jessica binnenkwam met haar koffer. ‘ Ik weet zeker dat uw moeder een dergelijke overhaaste procedure nooit zou hebben goedgekeurd. Ze was altijd uiterst voorzichtig wat geldzaken betrof en was in financieel opzicht heel scherpzinnig. Ik kan me nog herinneren dat ze me in 1972 aanraadde goud te kopen en ik wilde nu dat ik die raad had opgevolgd.’



Mevrouw Flawse had nog steeds een levendige belangstelling voor goud. Terwijl de bankdirecteur dat vertelde, volgde zij de gouden middenweg vanuit de Hall en om de zoveel meter bukte ze en raapte weer een goudstuk op van het pad. Dodd liep gestaag voor haar uit en liet regelmatig een munt van het honorarium van wijlen meneer Taglioni vallen. Na een kilometer te hebben afgelegd had hij tweehonderd goudstukken op het pad gestrooid, om de vijf meter één. Daarna vergrootte hij de afstand tot twintig meter, maar mevrouw Flawse bleef hebzuchtig mompelend volgen en was zich nergens anders van bewust. Op het twee kilometer- punt had Dodd tweehonderdvijftig munten laten vallen en had mevrouw Flawse er evenveel opgeraapt. Het glinsterende gouden pad leidde constant naar het westen, voorbij de dennenbossen langs het reservoir en de open heuvels in. Na drie kilometer had Dodd nog zevenhonderd goudstukken over in zijn zeemleren zak. Hij bleef even staan onder een bord met daarop de woorden: ‘GEVAAR, SCHIETTERREIN. MINISTERIE VAN DEFENSIE. TOEGANG STRENG VERBODEN.’ en dacht na over de betekenis van die boodschap en de moraliteit van wat hij aan het doen was. Hij zag de mist die traag over het artillerie schietkamp waaide en besloot dat hij, als man van eer, verplicht was verder te gaan. ‘Het doel heiligt de middelen,’ mompelde hij, en dat klopte heel aardig als je bedacht dat het doel mevrouw Flawse en de middelen de goudstukken waren. Hij liet weer munten vallen, deze keer wat dichter bij elkaar om het tempo op te voeren. Na vier kilometer had hij nog vijfhonderd goudstukken en na vijf kilometer bevatte de zeemleren zak er nog vierhonderd. De hoeveelheid geld op de grond nam meer en meer toe en de mist volgde dat voorbeeld. Na acht kilometer kiepte Dodd de zak leeg en strooide de munten her en der over de heide, waar mevrouw Flawse ze kon zoeken. Vervolgens draaide hij zich om en nam de benen. Mevrouw Flawse was nergens te zien, maar vanuit de mist klonk haar gestoorde gemompel. Datzelfde gold voor de eerste explosie. De granaat ontplofte op de flank van de heuvel en de scherven floten om de oren van Dodd, die zijn snelheid verdubbelde. Dat deed mevrouw Flawse niet. Ze was doof voor het kanongebulder en liep langzaam verder, stoppend en bukkend en de gouden schat verzamelend die haar aandacht volkomen in beslag nam, als een of andere tot werkelijkheid geworden legende. Als dat gouden spoor nog langer voortduurde, was ze dadelijk rijk. De marktwaarde van één oude gouden souverein was nu zesentwintig pond, en de goudkoers was de laatste tijd aan het stijgen. Ze had al zevenhonderd van die glinsterende munten bij elkaar. Mevrouw Flawse zag een schitterende toekomst voor zich. Ze zou de Hall vaarwel zeggen. Ze zou in luxe leven met alweer een nieuwe man, deze keer een jonge, die afgeblaft en aan het werk gezet kon worden en haar seksuele verlangens zou moeten bevredigen. Elke keer dat ze bleef staan en bukte, laaiden de vlammen van de hebzucht en de wellust hoger op en maakte ze een tussenbalans op van haar geluk. Na acht kilometer begon het spoor ten slotte minder te worden en hield uiteindelijk op. In de heide om haar heen glinsterde echter overal goud en ze grabbelde naar elke overgebleven munt. ‘Ik mag er niet eentje missen,’ prevelde ze.