‘Ik ben je godverdommese pappie niet,’ zei hij. ‘Ik weet niet waar je ’t over hebt.’
Lockhart stond op, ging naar de studeerkamer van zijn grootvader en maakte de kluis open die was verborgen achter de verzamelde werken van Surtees. Hij keerde terug met een zeemleren zak. Hij gebaarde dat meneer Taglioni aan de tafel moest komen zitten en kiepte de zak leeg. Duizend gouden pondstukken rolden over het blankgeschuurde vurehouten tafelblad. Meneer Taglioni keek met uitpuilende ogen toe.
‘Wat moet je met al dat geld?’ vroeg hij. Hij pakte een goudstuk en betastte het. ‘Goud. Zuiver goud.’
‘Allemaal voor jou, pappie,’ zei Lockhart.
Voor deze ene keer reageerde meneer Taglioni niet op die benaming. ‘Voor mij? Betaal je me met goud omdat ik eten man heb opgezet?’
Lockhart schudde echter zijn hoofd. ‘Nee, pappie. Ergens anders voor.’
‘Waar dan voor?’ vroeg de preparateur wantrouwig. ‘Om m’n vader te zijn,’ zei Lockhart. De ongelovige ogen van meneer Taglioni puilden haast even ver uit zijn hoofd als de ogen van de tijger uit de oogkassen van meneer Flawse.
‘Je vader?’ wist hij moeizaam uit te brengen. ‘Wil je dat ik je vader ben? Waarom moet ik je vader zijn? Je hebt er toch zeker al een?’
‘Ik ben een bastaard, ’ zei Lockhart maar dat wist meneer Taglioni al.
‘Zelfs een bastaard moet een vader hebben. Was je moeder soms maagd?’
‘Laat m’n moeder erbuiten,’ zei Lockhart en Dodd stak een pook in de vurige kolen in de haard. Tegen de tijd dat die roodgloeiend was had meneer Taglioni een besluit genomen. Lockhart liet hem weinig keus.
‘Oké, ik doe mee. Ik zeg die meneer Bullstrode dat ik je vader ben. Vind ik niet erg. Als jij me dat geld geeft vind ik ’t prima. Je zegt ’t maar.’
Lockhart zei een hoop. Het betrof vooral de gevangenisstraf die een preparateur te wachten stond die een oude man had opgezet na hem naar alle waarschijnlijkheid eerst te hebben vermoord om de duizend goudstukken in zijn kluis te pakken te krijgen.’
‘Ik heb niemand vermoord,’ zei meneer Taglioni geagiteerd. ‘Dat weetje best. Hij was al dood toen ik hier kwam.’
‘Probeer dat maar eens te bewijzen,’ zei Lockhart.‘Waar zijn z’n organen, die de politiearts en de technische recherche moeten onderzoeken om te kunnen vaststellen wanneer hij is gestorven?’
‘In de broeikas,’ zei Dodd onwillekeurig. Die gedachte bleef hem achtervolgen.
‘Dat doet er verder niet toe,’ zei Lockhart. ‘Ik wil alleen maar zeggen datje nooit zult kunnen bewijzen datje mijn grootvader niet hebt vermoord om zijn geld. Bovendien hebben we ’t in deze contreien niet erg op buitenlanders. De jury zou behoorlijk bevooroordeeld zijn.’
Dat geloofde meneer Taglioni graag. Iedereen scheen een vooroordeel tegen hem te koesteren, in wat voor contreien hij zich ook ophield.
‘Oké, oké, ik zeg alles wat je wilt,’ zei hij. ‘En daarna mag ik vertrekken met al dat geld. Ja?’
‘Ja,’ zei Lockhart. ‘Op m’n erewoord.’
Die avond ging Dodd naar Black Pockrington en na eerst de auto van juffrouw Deyntry te hebben opgehaald uit de oude kalkoven reed hij naar Hexham om meneer Bullstrode ervan op de hoogte te stellen dat de aanwezigheid van Dr. Magrew en hem de volgende dag vereist was op de Hall om getuige te zijn van de beëdigde verklaring van Lockharts vader dat hij inderdaad verantwoordelijk was voor de zwangerschap van juffrouw Flawse. Daarna bracht hij de auto terug naar Divet Hall.
Ondertussen zaten Lockhart en meneer Taglioni in de keuken terwijl de Italiaan zijn tekst erin probeerde te krijgen. Boven op haar slaapkamer probeerde mevrouw Flawse juist eruit te komen. Ze was vastbesloten dat niets, zelf niet het vooruitzicht op een fortuin, haar ertoe zou bewegen hier te blijven liggen tot haar hetzelfde overkwam als haar man. Wat er ook gebeuren mocht, ze zou van het bed en uit de Hall weg weten te komen en zelfs de gedachte dat de meute jachthonden achter haar aan zou worden gestuurd zou haar er niet van weerhouden te ontsnappen. Aangezien ze niet in staat was haar gevoelens vocaal te uiten, vanwege de prop in haar mond, concentreerde ze zich op de touwen waarmee ze aan het ijzeren ledikant was vastgesnoerd. Keer op keer trok ze haar handen op en duwde ze weer naar beneden, met een vasthoudendheid die maatgevend was voor haar angst.
Ondertussen probeerde meneer Bullstrode in Hexham hardnekkig om Dr. Magrew over te halen de volgende ochtend met hem mee te gaan naar Flawse Hall. Dr. Magrew liet zich echter niet gemakkelijk bepraten. Zijn laatste bezoek had een uitgesproken negatief effect op hem gehad.
‘Bullstrode,’ zei hij, ‘het druist eigenlijk tegen mijn principes als arts in om te onthullen wat een man die ik al zoveel laren ken en die op dit moment mogelijk, en zelfs hoogstwaarschijnlijk, op sterven ligt me in vertrouwen heeft verleid, maar ik moet zeggen dat de opmerkingen die Edwin de laatste keer dat ik hem hoorde over je maakte niet bepaald vriendelijk waren.’