Mevrouw Flawse deelde zijn afkeer. Vastgebonden aan het bed waarop wijlen haar man, waarmee meneer Taglioni het nu gedaan had, het met haar had gedaan, joegen de kreten van de Italiaan haar de stuipen op het lijf. Haar echtgenoot maakte de zaken er ook niet beter op. Dodd had een bandje opgezet getiteld ‘Familiegeschiedenis, Feiten uit de’, dat dank zij Lockharts elektronische vindingrijkheid meteen terugspoelde zodra het was afgelopen en dezelfde feiten tot kotsens toe herhaalde. Aangezien het bandje vijfenveertig minuten duurde en het terugspoelen drie, werd mevrouw Flawse van beneden af blootgesteld aan het dronken gepoch van meneer Taglioni en vanuit de slaapkamer aan de andere kant van de overloop aan eindeloze herhalingen van het relaas van Scherprechter Flawse, Bisschop Flawse die aan de vlammen werd prijsgegeven en het lied van minstreel Flawse aan de voet van de galg. Vooral dat laatste greep haar sterk aan.
‘Mijn lid heeft me dit lot gebracht,
En mij een kool gestoofd.
Dus hang me aan m’n voeten op,
Niet aan m ’n lege hoofd.’
De eerste strofe was al erg genoeg, maar de rest nog erger. Nadat mevrouw Flawse zo’n vijftien keer had moeten aanhoren hoe haar man eiste dat de kont van sir Oswald werd opengewrikt en hij zijn pik terugkreeg omdat hij niet wilde wachten tot Oswald dood was voor hij eindelijk weer eens kon piesen, leed zijn weduwe aan vrijwel hetzelfde euvel. Niet dat ze zo’n behoefte had aan een pik, maar ze moest wel ontzettend nodig piesen. De hele dag hielden Lockhart en Dodd zich buiten gehoorsafstand op in de keuken en beraadslaagden.
‘We kunnen die spaghettivreter niet laten lopen,’ zei Dodd. ‘ ’t Beste is ons definitief van hem te ontdoen.’
Lockhart had echter een efficiëntere oplossing in gedachten. Het onophoudelijke gepoch van meneer Taglioni dat hij het met alles en iedereen deed en de dubbelzinnigheid van die opmerking zetten hem aan het denken. Bovendien was de houding van Dodd vreemd. Zijn hardnekkige ontkenning dat meneer Boscombe uit Dry Bones de minnaar van zijn moeder en dus zijn vader was geweest klonk heel overtuigend. Als Dodd iets zei kon je daar van op aan. Hij had nog nooit tegen Lockhart gelogen - tot nu toe in ieder geval niet. En nu ontkende hij categorisch dat die brieven ook maar enige aanwijzing bevatten. Daar hadden juffrouw Deyntry en die oude zigeunerin hem ook al voor gewaarschuwd. ‘Niets lukt als je op papier en inkt vertrouwt.’ Lockhart aanvaardde dat feit, maar zonder Boscombe had hij geen enkele mogelijkheid meer zijn vader op te sporen voor bekend werd dat zijn grootvader dood was. Daar had Dodd gelijk in. Mevrouw Flawse wist het en zodra ze op vrije voeten was zou ze het overal rondbazuinen. Haar gegil bereikte zo’n hoogtepunt dat zelfs de familiegeschiedenissen van de oude meneer Flawse en het onsamenhangende gebral van meneer Taglioni overstemd werden en Lockhart besloot haar uit haar lijden te verlossen. Toen hij de deur van de slaapkamer openmaakte lag ze te gillen dat, als ze niet gauw naar de wc mocht, ze uit elkaar zou klappen. Lockhart maakte haar los en ze waggelde naar de latrine. Toen ze terugkeerde naar de keuken had Lockhart een besluit genomen.
‘Ik heb mijn vader gevonden,’ kondigde hij aan. Mevrouw Flawse staarde hem vol afkeer aan.
‘Je bent een leugenaar,’ zei ze. ‘Een leugenaar en een moordenaar. Ik heb heus wel gezien wat je met je grootvader hebt gedaan en probeer maar niet...’
Dat deed Lockhart ook niet. Samen met Dodd sleurde hij mevrouw Flawse weer naar boven en bond haar aan het bed. Deze keer kreeg ze tevens een prop in haar mond.
‘Ik zei toch dat die ouwe feeks te veel weet,’ zei Dodd.
‘Ze heeft altijd geleefd voor geld en ze zal heus niet doodgaan zonder, hoe je d’r ook bedreigt.’
‘Dan moeten we haar voor zijn,’ zei Lockhart en hij ging naar de kelder. Meneer Taglioni, die aan zijn vijfde fles bezig was, keek hem met benevelde en bloeddoorlopen ogen aan.
‘Beste pre... praropzetter ter wereld. Ikke,’ prevelde hij. ‘Vossen, vlogels, vlazanten, noem maar op en ik zet ’t op. En nu hebbik een mens opgezet. Wat vinje daarvan?’
‘Pappie,’ zei Lockhart, die een liefhebbende arm om de schouders van meneer Taglioni legde .‘M’n eigen lieve pappie.’
‘Pappie? Wie z’n verdommese pappie?’ zei meneer Taglioni, die te zat was om te beseffen welke nieuwe rol hij kreeg opgedrongen. Lockhart hielp hem overeind en de trap op. In de keuken was Dodd in de weer bij het fornuis en maakte koffie. Lockhart zette de preparateur rechtop tegen de zittekist, waar hij trachtte een wat scherper beeld te krijgen van zijn nieuwe en ronddraaiende omgeving. Een uur, een halve liter zwarte koffie en diverse borden stamppot later was hij weer enigszins nuchter. Lockhart bleef hem de hele tijd hardnekkig pappie noemen en dat was voor de zenuwen van de Italiaan de laatste druppel.