‘Misschien is ’t verdomde goed voor de komkommers, maar niet voor mij, ’ mompelde hij na de vijfde keer. ‘Ik kan hierna nooit meer komkommer eten zonder aan die arme stakker te moeten denken.’
Hij ging weer naar de kelder en klaagde tegen Lockhart. ‘Waarom gooien we ’t niet in de latrine?’
‘Omdat hij niet begraven wilde worden en ik hem op handen droeg,’ zei Lockhart.
‘Draag ’m liever in een emmer,’ zei Dodd verbitterd.
Wat meneer Taglioni zei was grotendeels onverstaanbaar. Hij mompelde in het Italiaans en toen Lockhart zo onverstandig was de kelder eventjes te verlaten merkte hij bij terugkeer dat de preparateur de spanningen van het legen van meneer Flawse had afgereageerd door zich te vullen met twee flessen belegen port van zijn specimen. De combinatie van een dronken preparateur die tot zijn ellebogen in zijn betreurde werkgever zat was teveel voor Dodd. Hij wankelde naar boven en werd begroet door de onaardse stem van wijlen meneer Flawse die verwensingen bulderde vanuit zijn slaapkamer.
‘De duivel hale jullie, bloedzuigend hellegebroed! Jullie zouden nog ’t laatste stukje vlees jatten van een verhongerende bedelaar, ’ brulde de stem van de dode heel toepasselijk en toen Lockhart een uur later naar boven kwam en suggereerde dat een stevig middagmaal, bij voorbeeld gebakken lever met spek, de preparateur misschien weer nuchter zou maken weigerde Dodd alle medewerking.
‘Kook jij maar wat je wilt, maar ik eet voor Maria-Lichtmis geen stukje vlees meer,,’ zei hij.
‘Ga dan naar beneden en zorg ervoor dat hij niet nog meer port wegwerkt,’ zei Lockhart. Met tegenzin daalde Dodd af naar de kelder en merkte dat meneer Taglioni misschien geen port had weggewerkt, maar wel alle andere dingen die hij in handen kreeg. Hetgeen nog restte van meneer Flawse bood geen prettige aanblik. In zijn jonge dagen was hij een potige kerel geweest, maar nu lag hij er slapjes bij. Dodd vermande zich echter en begon aan zijn wake terwijl meneer Taglioni onverstaanbaar brabbelde en steeds dieper m verborgen hoekjes wroette, tot hij opmerkte dat hij niets meer kon zien en vroeg of Dodd zijn ogen soms in zijn zak had. Dat werd Dodd een beetje al te gortig.
‘In m’n zak?’ schreeuwde hij. ‘Ben je niet goed snik? Z’n ogen liggen godverdomme in de broeikas en als jij denkt dat ik ze ga halen heb je ’t mooi mis!’
Tegen de tijd dat meneer Taglioni uit had weten te legden dat hij alleen bedoelde dat Dodd wel eens wat attenter kon zijn, had Dodd twee keer moeten overgeven en had de |preparateur een bloedneus. Lockhart kwam naar beneden om hen uit elkaar te halen.
‘Ik blijf hier geen minuut langer met die buitenlandse griezel,’ zei Dodd heftig. ‘Te oordelen naar z’n gebrabbel weet-ie van toeten noch blazen.’
‘Ik vroeg alleen of hij z’n ogen soms in z’n zak had,’ zei de Italiaan. ‘En dan wordt hij plotseling wild, alsof ik iets vreselijks heb gevraagd.’
‘Als ik hier met jou moet blijven zul je nog wel merken wat vreselijk is,’ zei Dodd.
Meneer Taglioni haalde zijn schouders op. ‘Jullie hebben me hierheen gehaald om die man op te zetten. Ik heb niet gevraagd om te komen. Ik wilde niet komen. Nu zet ik hem op en dan zeggen jullie dat dat iets vreselijks is. Denk je dat ik dat niet weet! Dat weet ik best. Ik heb nu al vreselijks genoeg voor een heel mensenleven, namelijk m’n herinneringen. En wat dacht je van m’n geweten? Denk je dat de Paus ’t leuk vindt dat ik mensen opzet?’
Dodd werd door Lockhart de trap op geduwd met de opdracht de bandjes te verwisselen. Het repertoire van verwensingen van wijlen meneer Flawse werd een beetje eentonig. Zelfs mevrouw Flawse klaagde erover.
‘Dat is al de vijfentwintigste keer dat hij Dr. Magrew gezegd heeft dat hij moet opdonderen,’ riep ze door haar slaapkamerdeur heen. ‘Waarom gaat die vent niet? Snapt hij niet dat hij niet gewenst is?’
Dodd verwisselde het bandje voor een ander met het opschrift ‘Hemel en Hel, Mogelijk Bestaan van’. Niet dat hij er persoonlijk aan twijfelde dat er een hel bestond. Hetgeen zich afspeelde in de kelder was daar bewijs genoeg voor. Hij wilde overtuigd worden van het bestaan van de hemel en hij zat net te luisteren naar de argumenten van de stervende oude man over de ongeziene mysteries van de Heilige Geest, die hij deels aan Carlyle had ontleend, toen hij iemand de trap op hoorde komen. Hij wierp snel een blik naar buiten en zag dat Dr. Magrew naar boven kwam. Dodd sloeg de deur dicht en verwisselde de cassette vliegensvlug voor de vorige, getiteld ‘Magrew en Bullstrode, Meningen over’. Helaas zette hij de kant met meneer Bullstrode op en een ogenblik later genoot Dr. Magrew het voorrecht zijn goede vriend de advocaat door zijn goede vriend meneer Flawse te horen omschrijven als het procesbeluste gebroed van een syfïlitische hoer dat nooit geboren had moeten worden of op z’n minst na de bevalling gecastreerd had moeten worden voor hij arme drommels zoals meneer Flawse geld uit de zak kon kloppen door zijn onveranderlijk miserabele adviezen. Die tirade zorgde er in ieder geval voor dat de dokter stokstijf bleef staan. Hij had de mening van meneer Flawse altijd op prijs gesteld en wilde graag meer horen. Ondertussen keek Dodd uit het raam. De sneeuw was zover weggedooid dat de auto van de dokter de brug had kunnen bereiken. Nu moest hij een of ander excuus bedenken om hem uit de buurt te houden van wijlen zijn patiënt. Hij werd gered door Lockhart, die uit de kelder kwam met een dienblad met daarop de resten van meneer Taglioni’s lunch.