Weer klonken er sirenes in Sandicott Crescent, maar deze keer was het de brandweer. Terwijl ze als razenden in de weer waren om de vlammen te doven, vlammen die mevrouw Simplon al zo grondig hadden uitgedoofd dat een meer officiële crematie overbodig was, deed de bul-terriër zijn laatste uitval. Het vuur dat in zijn kop had gelaaid was juist een beetje aan het afnemen toen het weer in volle hevigheid werd aangewakkerd door de brandende garage van de Simplons. Met bloedrode ogen en bengelende tong kwam hij log het vogelreservaat uitdraven, stak de tuin van de gezusters Musgrove over en, na even proef te hebben gebeten in de kuit van een brandweerman, raakte hij in een strijd op leven en dood verwikkeld met een van de brandslangen, in de overtuiging dat hij met een anaconda worstelde in de voorouderlijke oerwouden van zijn dromen. De slang liet zich echter niet onbetuigd. Op een tiental plaatsen lekgebeten spoot hij zulke krachtige waterstralen door de lucht dat de bul-terriër een meter van de grond werd getild, waar hij een ogenblik lang woest grommend bleef hangen. Tegen de tijd dat het beest weer op de grond smakte, twijfelde de hoofdinspecteur niet meer aan het verhaal van de Pettigrews. Hij had het nu met zijn eigen verschroeide ogen gezien: een hond die huilde, grauwde, kwijlde en beet als een krokodil met sint-vitusdans. In de overtuiging dat het dier hondsdolheid had bleef de hoofdinspecteur stokstijf staan, zoals in de instructies werd aanbevolen. Hij had beter kunnen bewegen. Verbouwereerd door het natte verzet van de kronkelende brandslang begroef de bul-terriër zijn tanden in het been van de hoofdinspecteur, liet even los om de slang weer aan te vallen, die hij op diverse andere plaatsen beschadigde en sprong toen naar de keel van de hoofdinspecteur. Deze keer bewoog hij zich wel en werden zijn ondergeschikten, twintig brandweermannen, de Ogilvies en de heer en mevrouw Rickenshaw getrakteerd op de aanblik van een op laarzen en broekriem na naakte (en zwartgeblakerde) agent die vanuit stilstand de honderd meter in minder dan tien seconden aflegde. De bul-terriër vloog als een pijl uit een boog achter hem aan, met uitpuilende ogen en krabbelende poten. De hoofdinspecteur sprong als een volleerde hordenloper over het tuinhek van de Grabbles, denderde over hun gazon en verdween in het vogelreservaat, waar even later zijn hulpkreten een duet vormden met het gehuil van de hond.
‘Nou weet hij tenminste dat we de waarheid vertelden,’ zei meneer Pettigrew alvorens zijn vrouw toe te voegen dat ze eens moest ophouden te jammeren als een of andere loopse teef, een opmerking die niet bepaald geschikt was om de rust te doen weerkeren in hun al voldoende chaotische leven.
Vanuit hun slaapkamer aan het uiteinde van de straat observeerden Lockhart en Jessica het wanordelijke tafereel. De garage van de Simplons brandde nog steeds als een fakkel, voornamelijk dank zij de tussenkomst van de hond; de brandslang kronkelde en spoot tientallen stralen water hoog door de lucht als een of andere tuinsproeier met grootheidswaanzin, de brandweerlui zaten samengedrongen op hun wagens en de politie in hun auto’s. Alleen de gewapende mannen die erbij waren gehaald om degeen die vanuit het huis had geschoten uit te schakelen liepen nog vrij rond. In de overtuiging dat de brandende garage een afleidingsmanoeuvre was om de schutters in het huis, die zich verborgen hadden weten te houden, de gelegenheid te geven onder dekking van de rook te ontsnappen, verscholen ze zich in de aangrenzende tuinen en het gebladerte van de struiken langs de golfbaan. Dat, en de rook die het uitzicht van de politie en een groepje vroege golfers belemmerde, van wie er één de bal nog steeds niet recht kon slaan, was de reden dat een gewapende agent door een golfbal op het hoofd werd getroffen.
‘We worden in de rug aangevallen,’ schreeuwde hij en schoot zijn revolver leeg in de voorbijdrijvende rookwolken. Zijn schoten zorgden ervoor dat de onbekwame golfer zijn spel nooit meer zou verbeteren en doorzeefden tevens het clubhuis. Zijn voorbeeld werd gevolgd door diverse andere agenten, die in wat volgens hen de richting van het gegil was vuurden. Terwijl de kogels over de golfbaan van East Pursley floten en de ramen van de bar verbrijzelden, lag de secretaris languit op de grond en belde de politie.
‘We worden aangevallen,’ gilde hij. ‘De kogels komen van alle kanten.’ Dat gold ook voor de overige golfers. Terwijl ze door de rook sprintten raakten ze gevangen in een waar spervuur vanuit de achtertuin van de Simplons. Vier golfers sneuvelden op de achttiende hole en twee op de eerste, terwijl op de negende een aantal vrouwen op een kluitje zat in een zandkuil die ze daarvoor altijd hadden getracht te ontwijken. En met elk nieuw salvo raakten de agenten, die niet konden zien wie nu op wie schoot, meer en meer verstrikt in onderlinge strijd. Zelfs de Rickenshaws op nummer een, die een uur geleden nog zo blij waren geweest met hun politiebescherming, begonnen spijt te krijgen van die voorbarige dankbaarheid. De groep agenten die niet alleen gewapend met revolvers maar ook met geweren bij het clubhuis arriveerde en posities innam in de bar, het kantoor van de secretaris en de kleedkamer, beantwoordde het onsamenhangende vuur van hun kameraden met een ware kogelregen, die over de hoofden van de bevende vrouwen in de zandkuil bij de negende hole en door de rookwolken floot en de woonkamer van de Rickenshaws trof. De vrouwen in de zandkuil gilden, mevrouw Rickenshaw, die een kogel door haar dij had gekregen gilde en de chauffeur van de brandweerwagen vergat zijn uitgestoken ladder en besloot er tussenuit te knijpen nu de weg nog vrij was. Dat was hij echter niet.