‘Heb je die brieven nog niet bekeken?’ vroeg Jessica.
Dat had Lockhart nog niet gedaan. De voorspelling van de zigeunerin had de gedachte aan die brieven verdreven en bovendien had haar laatste profetie dat papier hout was en hij niets aan papier en inkt zou hebben tot hij weer op zijn gave vertrouwde hem bijgelovige angst aangejaagd. Wat had ze bedoeld met die gave van het woord en het lied en drie open graven en één leeg? En een man die zich had opgehangen aan een boom? Het waren allemaal voortekenen van een onheilspellende toekomst, maar Lockhart werd nu in beslag genomen door het heden en de gave die hij in gedachten had was de teruggave van alle twaalf huizen in Sandicott Crescent die, zo had hij al uitgerekend, Jessica tegen hedendaagse prijzen meer dan zeshonderdduizend pond bruto zouden opleveren.
‘Maar we moeten er toch belasting over betalen?’ zei Jessica, toen hij uitlegde dat ze binnenkort rijk zou zijn. ‘En we weten trouwens niet of iedereen wel weggaat...’
Ze maakte haar vraag niet af en Lockhart gaf geen antwoord. Hij wist het maar al te goed.
‘Praatjes vullen geen gaatjes’, zei hij kryptisch en wachtte tot de maatregelen die hij had genomen om kolonel Finch-Potter zijn huis uit te jagen in werking zouden treden.
‘Toch vind ik datje die brieven moet lezen,’ zei Jessica toen ze ’s avonds naar bed gingen. ‘Misschien staat er wel iets in dat bewijst wie je vader was.’
‘Alles op z’n tijd,’ zei Lockhart. ‘De inhoud zal heus niet zo brandend zijn.’
Dat kon niet worden gezegd van de inhoud van het condoom dat kolonel Finch-Potter de avond daarop om half negen over zijn penis trok. Hij was zich er vaag van bewust dat het ding glibberiger aanvoelde dan gewoonlijk toen hij het uit het doosje nam, maar het effect van de ovenreiniger werd pas duidelijk merkbaar toen hij hem al voor driekwart had afgerold en de rubberring voorzichtig zover mogelijk omlaag schoof, als maximale bescherming tegen syfilis. Het volgende moment was alle angst voor dergelijke ziekten uit zijn gedachten verdwenen en deed hij, in plaats van het ding om te doen, zijn uiterste best dat klotecondoom er weer zo snel mogelijk af te krijgen voor het onherstelbare schade h&d aangericht. Daar slaagde hij niet in. Het condoom was niet alleen glibberig, maar de ovenreiniger maakte ook de belofte van de fabrikant dat het aangekoekt vet binnen een oogwenk van de ovenwand verwijderde meer dan waar. Gillend van pijn staakte kolonel Finch-Potter zijn pogingen het ding met zijn vingers af te pellen voor wat zo te voelen vliegende melaatsheid was zijn gruwelijke tol had geëist en draafde naar de badkamer om een schaar te zoeken. Achter hem keek de Lichte Vrouw met toenemende ongerustheid toe en toen, na als een razende de inhoud van het medicijnkastje op de grond te hebben gesmeten, de nog steeds krijsende kolonel het nagelschaartje vond, kwam ze tussenbeide.
‘Nee, nee, doe dat niet,’ riep ze in de misplaatste overtuiging dat de kolonel door schuldgevoelens was overweldigd en op het punt stond zichzelf te castreren. ‘Doe dat niet, om mijnentwil.’ Ze rukte de schaar uit de hand van de kolonel die, als hij in staat was geweest te spreken, zou hebben uitgelegd dat hij dat om harentwil juist wel moest doen. In plaats daarvan sprong hij als een of andere dolle derwisj in het rond en rukte zo maniakaal aan het condoom en zijn inhoud dat het erop leek alsof hij zijn ingewanden mee wilde trekken. Twee huizen verder negeerden de Pettigrews, die nu al aardig gewend waren aan nachtelijke opschudding, zijn smeekbeden om hulp voor hij uit elkaar klapte. Het verbaasde hen niets dat zijn kreten werden doorspekt met het gegil van de Lichte Vrouw. Na dat afschuwelijke vertoon van perversiteit door de Racemes waren ze op alles voorbereid. Dat gold niet voor de agenten aan het uiteinde van de Crescent. Terwijl hun auto met gierende banden voor nummer tien tot stilstand kwam en ze naar de plaats van dit nieuwste misdrijf holden, werden ze opgewacht door de bul-terriër.
Het was niet het minzame beest van voorheen; het was zelfs niet het woeste dier dat meneer O’Brain had gebeten en hem zelfs hoog in zijn latwerk niet had willen loslaten. Het was een geheel nieuwe diersoort: een beest dat volkomen uit zijn bol ging door Lockharts LSD en psychedelische visioenen van oerwoestheid voor zich zag, waarin politiemannen panters waren en zelfs hekpaaltjes een bedreiging vormden. Dat vormde de bul-terriër zeker. Hij knarste met zijn tanden en beet de eerste drie agenten die uit de overvalwagen waren gesprongen voor ze terug konden vluchten, beet vervolgens de hekpaal, brak een tand op de Humber van de kolonel, begroef zijn gebit zo effectief in de voorband van de politiewagen dat hij zelf ondersteboven werd geblazen door de klapband die volgde terwijl het de agenten tegelijkertijd onmogelijk werd gemaakt te ontsnappen en verdween toen grommend in de nacht, op zoek naar nieuwe slachtoffers.