‘Maar leek hij niet op iemand die u kende toen hij werd geboren?’ vroeg Jessica.
‘M’n beste meisje,’ zei Dr. Magrew, ‘een te vroeg geboren baby die ten gevolge van zijn moeders val van haar paard ter wereld komt in een bed met brandnetels lijkt overal en nergens op. Ik zou geen enkele man willen beledigen door te beweren dat de pasgeboren Lockhart op hem leek. Misschien op een orang-oetang, maar dan eentje die nooit een schoonheidsprijs zou winnen. Nee, ik ben bang dat je bij je speurtocht andere sporen zult moeten volgen dan de gelijkenis met je vader.’
‘Maar m’n moeder dan?’ zei Lockhart. ‘Ze heeft toch zeker wel vrienden gehad die me iets zouden kunnen vertellen?’
Dr. Magrew knikte. ‘Dat eerste lijkt me afdoende bewezen door het feit datje hier voor me staat,’ zei hij. ‘Helaas maken de bepalingen in het testament van je grootvader dat tweede hoogst onwaarschijnlijk.’
‘Kunt u ons zeggen hoe de moeder van Lockhart was?’ vroeg Jessica.
Het gezicht van Dr. Magrew kreeg een plechtstatige uitdrukking. ‘Laten we het er maar op houden dat het een wild meisje was, met de neiging overhaast hindernissen te willen nemen,’ zei hij. ‘En ze was vroeger een echte schoonheid.’ Meer konden ze niet uit hem loskrijgen. De volgende ochtend accepteerden ze een lift van meneer Bullstrode, die was blijven slapen, en namen afscheid van de Hall met de brief van mevrouw Flawse aan meneer Treyer bij zich.
‘Je bent met een sukkel getrouwd, maar jij maakt wel een kerel van hem, liefje,’ zei de oude meneer Flawse, die heel wat wellustiger op Jessica’s hand klopte dan hun relatie toestond. ‘Kom me nog eens opzoeken voor ik sterf. Ik hou van een vrouw met pit.’
Het was een betraande Jessica die in meneer Bullstrodes auto stapte. ‘U vindt me vast ontzettend sentimenteel,’ zei ze.
‘Natuurlijk ben je sentimenteel, meiske,’ zei de oude man. ‘Dat waardeer ik nou juist in je. Van buiten week, maar van binnen keihard. Dat heb je vast en zeker van je vader. Je moeder is van buiten keihard, maar van binnen zo week als een slak.’
En na die woorden van afscheid verlieten ze de Hall. Op de achtergrond voegde mevrouw Flawse slakken toe aan haar menu der wrake.
Twee dagen later begaf Lockhart zich voor het laatst naar het kantoor van Sandicott & Partner en overhandigde meneer Treyer de envelop met de instructies van mevrouw Flawse. Een half uur later stond hij weer op straat, terwijl meneer Treyer alle goden die in de omgeving van Wheedle Street bestonden, en vooral Janus, prees dat hij ten lange leste opdracht had gehad het loodzware blok aan het been van de firma Sandicott & Partner dat rondwaarde onder de naam Lockhart Flawse te ontslaan, z’n congé te geven, de laan uit te sturen en, kort gezegd, een schop onder zijn kont te geven. De brief van zijn schoonmoeder was in ongeveer dezelfde stijl gegoten als het testament van zijn grootvader en voor deze ene keer hoefde meneer Treyer er niet omheen te draaien. Toen Lockhart het kantoor verliet weergalmde zijn hoofd nog van het commentaar van meneer Treyer. Hij ging naar huis en legde Jessica uit wat voor vreemde wending de gebeurtenissen hadden genomen.
‘Maar waarom zou mammie zoiets naars doen?‘ vroeg ze. Daarop moest Lockhart het antwoord schuldig blijven. ‘Misschien vindt ze me niet aardig,’ zei hij.
‘Natuurlijk wel, schat. Als ze je niet aardig had gevonden had ze me nooit met je laten trouwen.’
‘Nou, als je had gezien wat er allemaal in die brief van haar stond zou je dat niet zeggen,’ zei Lockhart. Maar Jessica had haar moeder al door.
‘Ik denk dat ze gewoon zo lelijk doet omdat ze boos is over dat testament. Dat denk ik. Wat ga je nu doen?’
‘Een ander baantje zoeken, lijkt me’, zei Lockhart, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het arbeidsbureau van East Pursley werd al overstroomd door werkzoekende ex-effectenmakelaars en meneer Treyers hardnekkige weigering toe te geven dat Lockhart ooit bij Sandicott had gewerkt, gecombineerd met het feit dat hij op geen enkele manier kon aantonen wie hij was, maakte zijn positie hopeloos. Bij sociale zaken was het van hetzelfde laken een pak. Zijn niet-bestaan in de bureaucratische zin van het woord werd duidelijk toen hij toegaf dat hij nooit sociale lasten had betaald.
‘Voor zover ons aangaat bestaat u, statistisch gesproken, niet,’ zei de ambtenaar.
‘Ik besta wel degelijk,’ zei Lockhart. ‘Ik ben hier. U kunt me zien. U kunt me zelfs aanraken als u dat zou willen.’
Dat wilde de ambtenaar niet. ‘Hoor eens even,’ zei hij met de gebruikelijke beleefdheid van de ambtenaar die zich tot de gewone burger richt. ‘U heeft toegegeven dat u niet staat ingeschreven in het stemregister, u bent nooit meegeteld tijdens een volkstelling, u kunt geen paspoort of geboortebewijs overleggen, u heeft nooit gewerkt... Ja, ik weet wat u wilt zeggen, maar ik heb hier een brief van een zekere meneer Treyer waarin hij categorisch ontkent dat u ooit bij Sandicott & Partner heeft gewerkt, u heeft nog nooit één cent aan sociale lasten betaald en u staat niet ingeschreven bij het ziekenfonds. Zoudt u nu zo vriendelijk willen zijn uw niet-bestaande persoontje te verwijderen of moet ik de politie erbij halen?’ Lockhart maakte duidelijk dat hij liever niet wilde dat de politie erbij werd gehaald.