Mevrouw Flawse huiverde en staarde hem verwilderd aan. Als ze haar oren mocht geloven, was ze met een man getrouwd wiens perversies alle perken te buiten gingen.
Meneer Flawse negeerde haar verbijsterde blik en ging verder: ‘Als de teef loops is. .. ’ zei hij en voegde eraan toe: ‘Ik hoop dat dit enigszins indelicate onderwerp u geen aanstoot geeft?’ Hij vatte het schuddende hoofd van zijn vrouw op als een verzekering dat het haar totaal niet stoorde en vervolgde: ‘Als de teef loops is, trekt ze de aandacht van een hele meute mannetjes, welke meute haar achtervolgt langs berg en dal, al vechtend om het voorrecht dat de felste en sterkste hond geniet, namelijk om haar prima nocte te mogen bevruchten. Ze wordt dus allereerst door het beste mannetje gedekt, maar om er zeker van te zijn dat ze inderdaad zwanger raakt, wordt hij gevolgd door alle andere honden in de meute, tot aan de kleinste en zwakste toe. Het resultaat is de overleving van de soort en van de sterksten. Darwin heeft het al gezegd, mevrouw, en Darwin had gelijk. Ik ben aanhanger van de erfelijkheidsleer. De karakteristieke neus en kin van de Flawses zijn het fysieke bewijs voor het feit dat we door de eeuwen heen lichamelijke eigenschappen hebben overgeërfd die bij onze voorouders zijn ontstaan en ik ben er vast van overtuigd dat we niet alleen fysieke, maar tevens mentale eigenschappen erven. Met andere woorden, aan de hond herkent men de vader en het temperament van een hond wordt bepaald door zijn voorvaderen. Maar ik geloof dat ik enige twijfel bij u bespeur.’
Hij zweeg even en keek zijn vrouw aandachtig aan; er viel inderdaad twijfel op haar gezicht af te lezen. Maar ze twijfelde meer aan de geestelijke gezondheid van de man met wie ze was getrouwd dan aan het feit of zijn argument intellectueel wel voldoende was onderbouwd.
‘U zult misschien zeggen -en daar geef ik u groot gelijk in-: als ons temperament wordt bepaald door erfelijke factoren, wat voor rol speelt de opvoeding dan bij onze karaktervorming?’ ging de oude man verder. ‘Dat denkt u, nietwaar? ’
Weer knikte mevrouw Flawse onwillekeurig. Haar eigen opvoeding was zo gepasteuriseerd door tolerante ouders en vooruitstrevende leraren dat ze zijn argument met geen mogelijkheid kon volgen. Afgezien van het feit dat hij geobsedeerd scheen te worden door de seksuele gewoonten en voortplantingsprocessen van de hond en dat hij openlijk had toegegeven dat je bij de familie Flawse aan een hond je vader kon herkennen, had ze er geen flauw idee van waar hij het over had.
‘Het antwoord, mevrouw -en daarbij is weer de hond onze leidraad- is dat de hond niet van nature een huisdier is, maar door sociale symbiose. De hond en de mens leven samen omdat ze elkaar nodig hebben. We jagen samen, eten samen, leven samen en slapen samen, maar eerst en vooral leren we samen. Ik heb meer geleerd van het constante gezelschap van mijn honden dan van mensen of boeken.
De enige uitzondering is Carlyle, maar daar kom ik straks op terug. Laat ik eerst duidelijk maken dat een hond getraind kan worden. Echter alleen tot op zekere hoogte, mevrouw, tot op zekere hoogte. Ik wil erom wedden dat de beste herder ter wereld van een terriër geen schapenhond kan maken. Dat is onmogelijk. Een terriër is een aardhond. Dat kun u uit het Latijn al afleiden. Terra, aarde; terriër, aardhond. En hoezeer die herder ook z’n best doet, hij zal altijd een voorliefde blijven houden voor graven. Hoe je hem ook traint, in de grond van zijn hart blijft hij een graver. Hij graaft misschien niet echt, maar het instinct is aanwezig en hetzelfde gaat op voor de mens, mevrouw. Na dat allemaal te hebben gezegd, wil ik er alleen nog maar aan toevoegen dat ik in het geval van Lockhart mijn uiterste best heb gedaan die instincten die wij Flawses tot onze schade en schande bezitten, met wortel en tak uit te roeien.’
‘Ik ben blij dat te horen,’ mompelde mevrouw Flawse, die tot haar eigen schade en schande met die instincten vertrouwd was geraakt. De oude man stak een waarschuwende vinger op. ‘Het feit dat ik niets weet van de afstamming van zijn vader was echter een handicap voor me, mevrouw. Ja, een grote handicap. De slechte eigenschappen die Lockhart van vaderskant heeft geërfd ken ik niet en daar kan ik dus slechts naar gissen. Mijn dochter kon met geen mogelijkheid worden omschreven als een kieskeurig meisje. Dat wordt alleen al bewezen door haar manier van overlijden. Ze is gestorven in een greppel terwijl ze haar zoon baarde, mevrouw. En ze weigerde te zeggen wie de vader was.’ Meneer Flawse zweeg even om zijn eigen frustratie te proeven en de knagende twijfel uit te bannen dat de hardnekkige weigering van zijn dochter om Lockharts vader bekend te maken een laatste gebaar van dochterlijke edelmoedigheid was om hem de schande van incest te besparen. Terwijl hij in het hartje van het vuur staarde alsof hij de hel zelf voor zich zag, troostte mevrouw Flawse zich met de wetenschap dat Lockharts onwettigheid een extra pijl op de boog van haar huiselijke macht betekende. Die oude dwaas zou er nog spijt van krijgen dat hij dat had toegegeven. Mevrouw Flawse kon een nieuwe grief aan haar collectie toevoegen.