‘Vooruit dan maar,’ zei mevrouw Flawse.
Meneer Flawse bleef in de deuropening staan. ‘Ik zie dat u Perkins Uitkijk hebt ontdekt,’ zei hij. ‘Een charmante extravagantie die in 1774 is gebouwd door Perkin Flawse, de dichter van de familie. Hier heeft hij zijn befaamde “Ode aan de Steenkool” geschreven, ongetwijfeld geïnspireerd door de mijn die u daarginds ziet.’
Hij wees door het kleine raampje naar een aardhoop op de heuvel tegenover hen. Naast de berg aarde zag ze een donker gat en wat roestige machinerie.
‘Door de Natuur gevormd, door de Natuur geveld,
Doch niet door de Natuur ter hand gesteld,
Menig woudreus, nu vergaan tot kolen,
Wordt door mensenhand aan d’ aard’ ontstolen.
Met behulp van bossen, lang reeds dood,
Kookt men nu eieren en bakt men brood.’
‘Een begenadigd dichter, mevrouw, zij het sterk ondergewaardeerd, ’ ging de oude man verder toen hij was uitgeciteerd. ‘Maar wij Flawses hebben onverwachte talenten.’
‘Dat heb ik gemerkt,’ zei mevrouw Flawse enigszins bits. De oude man boog zijn hoofd. Hij had een slapeloze nacht doorgebracht met vechten met zijn geweten, waarvan hij door knock-out had verloren.
‘Ik kom u mijn verontschuldigingen aanbieden,’ zei hij uiteindelijk. ‘Als uw echtgenoot was mijn gedrag onvergeeflijk. Ik hoop dat u mijn nederige excuses zult aanvaarden.’
Mevrouw Flawse aarzelde. Haar eerste huwelijk had haar niet gepredisponeerd tot het achteloos wegwuiven van haar recht op gegriefdheid. Daarvoor had dat te veel voordelen, bij voorbeeld macht. ‘Je hebt me een dwaas sekreet genoemd,’ zei ze.
‘Dwaze kreet, mevrouw, dwaze kreet,’ zei meneer Flawse. ‘Dat waren mijn woorden.’
‘Ik verstond iets heel anders,’ zei mevrouw Flawse. ‘En iets heel lelijks.’
‘Ik kan u verzekeren dat ik dat niet bedoelde, mevrouw. De fecalische bijsmaak die u in mijn woorden proeft was geenszins opzettelijk.’
Dat betwijfelde mevrouw Flawse. Haar ervaringen tijdens haar huwelijksreis overtuigden haar eerder van het tegendeel, maar toen was ze bereid geweest het nuttige met het onaangename te verenigen. ‘Afgezien daarvan beschuldigde je me ervan dat ik op je geld uit was. Dat pik ik van niemand.’
‘Natuurlijk niet, mevrouw. Dat zei ik in mijn woede en in het nederige bewustzijn dat u ongetwijfeld een betere reden moest hebben dan alleen mijn armzalige persoontje. Ik neem die opmerking terug.’
‘Ik ben blij dat te horen. Ik ben met je getrouwd omdat je oud en eenzaam was en iemand nodig had om voor je te
zorgen. Geld had er niets mee te maken.’
‘Natuurlijk niet, ’ zei meneer Flawse, die die persoonlijke beledigingen met enige moeite slikte. ‘Zoals u al zegt ben ik oud en eenzaam en heb ik iemand nodig om voor me te zorgen.’
‘En je kan moeilijk van me verwachten dat ik voor iemand zorg zolang hier de meest elementaire voorzieningen ontbreken. Ik wil elektriciteit en warm water en tv en cv, anders pak ik m’n biezen.’
Meneer Flawse knikte treurig. Dat het zover moest komen. ‘Dat krijgt u allemaal, mevrouw,’ zei hij, ‘dat krijgt u.’
‘Ik ben hier niet naartoe gekomen om een longontsteking op te lopen. Ik wil dat er meteen met de werkzaamheden wordt begonnen.’
‘Ik zal er onmiddellijk voor zorgen,’ zei meneer Flawse. ‘En laten we ons nu terugtrekken in mijn studeerkamer, bij het warme haardvuur, zodat we de kwestie van mijn testament kunnen bespreken.’
‘Testament?’ vroeg mevrouw Flawse. ‘Zei je “mijn testament”?’
‘Dat klopt,’ zei de oude man. Hij hielp haar het trapje van het tuinhuisje af en ze liepen door de dwergtuin naar het huis. Tegenover elkaar gezeten in de enorme leren fauteuils, met een schurftige kat die uitgestrekt lag voor het kolenvuur, zetten ze hun discussie voort.
‘Ik zal er geen doekjes om winden,’ zei meneer Flawse. ‘Mijn kleinzoon en uw schoonzoon, Lockhart, is een bastaard.’
‘Werkelijk?’ zei mevrouw Flawse, die niet wist of ze die uitdrukking letterlijk moest opvatten of niet. De oude man beantwoordde haar vraag.
‘Het voortbrengsel van een clandestiene affaire tussen wijlen mijn dochter en één of meer dan één niet nader geïdentificeerde individuen. Het is mijn levenswerk geworden om ten eerste achter zijn afstamming van vaderskant te komen en ten tweede, die hebbelijkheden uit te roeien waar ik, aangezien hij ten dele een Flawse is, vat op heb. Ik hoop dat u me kunt volgen?’
Dat kon mevrouw Flawse niet, maar ze knikte gehoorzaam.
‘Zoals u uit een vluchtige blik op mijn boekencollectie kunt opmaken, ben ik een overtuigd aanhanger van de theorie der erfelijkheid van voorouderlijke eigenschappen, zowel fysiek als geestelijk. Om de grote Shakespeare te parafraseren: Er is een vaderschap dat ons lot bepaalt, onze eigen ruwe schets ten spijt. Vaderschap, mevrouw. Geen moederschap. Dat wordt duidelijk geïllustreerd door het paren met honden, waar ik aanzienlijke ervaring mee heb.’