‘En dit is mijn privé-heiligdom,’ zei meneer Flawse, die een deur links van de ingang open deed. Mevrouw Flawse ging naar binnen. Er laaide een enorm kolenvuur in de open haard en in tegenstelling tot de rest van het huis, waar alles vochtig en muf had geroken, was het in de studeerkamer warm en hing er een geur van in leer gebonden boeken en tabak. Een oude kattemand stond op het tapijt voor de haard en langs alle wanden glansden boeken in het schijnsel van het vuur. Midden in de kamer stond een schrijftafel met een lamp met een groene kap en een zilveren inktstel. Mevrouw Flawse wilde de lamp aandoen en ontdekte een handvat.
‘U zult een lucifer nodig hebben,’ zei meneer Flawse. ‘We hebben geen elektriciteit.’
‘Geen elektri... ’ begon mevrouw Flawse, die zweeg toen het tot haar doordrong wat dat wilde zeggen. Ongeacht hoeveel schatten aan oud zilver en antiek meubilair Flawse Hall ook mocht bevatten, zonder elektriciteit kon het haar slechts vluchtig bekoren. Geen elektriciteit betekende waarschijnlijk geen cv en de ene kraan boven het granieten aanrecht had al op uitsluitend koud water gewezen. Nu mevrouw Flawse veilig was voor de honden en zich in het heiligdom van haar mans studeerkamer bevond, leek de tijd haar rijp om terug te slaan. Ze plofte neer in een zware leren clubfauteuil naast de haard en staarde hem woedend aan.
‘Hoe haal je het in je hoofd om me hier mee naartoe te nemen en te verwachten dat ik in een huis ga wonen zonder elektriciteit of warm water of behoorlijk sanitair. .. ’ begon ze op schelle toon, terwijl de oude man zich voorover boog om een houtsplinter aan te steken in het haardvuur. Meneer Flawse keerde zijn gezicht naar haar toe en ze zag dat het rood was van woede. De splinter in zijn hand brandde op, maar meneer Flawse sloeg er geen acht op.
‘Vrouw,’ zei hij ingehouden maar ijskoud, ‘Laat ik je nooit meer een dergelijke toon horen aanslaan.’ Hij kwam overeind, maar mevrouw Flawse liet zich niet intimideren.
‘En laat ik jou nooit meer “vrouw” tegen me horen zeggen,’ zei ze uitdagend. ‘Denk maar niet datje me af kunt bluffen, want dat lukt je toch niet. Ik ben heel goed in staat...’
Ze werden in de rede gevallen door de binnenkomst van Dodd met een zilveren dienblad met daarop een pot onder een theemuts. Meneer Flawse gebaarde dat hij hem op het salontafeltje naast haar stoel moest zetten en pas toen Dodd de kamer weer had verlaten brak het onweer opnieuw los, en nog wel tegelijkertijd.
‘Ik zei dat ik-’ begon mevrouw Flawse.
‘Vrouw,’ bulderde haar echtgenoot, ‘ik laat me niet-’ Hun gelijktijdige uitbarsting bracht hen echter beiden tot zwijgen en ze bleven elkaar een tijdje woedend aan zitten staren naast het haardvuur. Mevrouw Flawse verbrak het bestand als eerste. Ze probeerde het met list.
‘’t Is doodeenvoudig,’ zei ze. ‘We hoeven er geen woorden aan vuil te maken. We kunnen een elektrische generator laten plaatsen en je zult zien wat een geweldige verbetering dat zal zijn.’
Meneer Flawse schudde zijn hoofd. ‘Ik heb al negentig jaar zonder zo’n ding gedaan en ik zal ook zonder zo’n ding sterven.’
‘Dat lijkt me meer dan waarschijnlijk,’ zei mevrouw Flawse,’ maar dat is nog geen reden waarom ik ook ’t graf in zou moeten. Ik ben gewend aan warm water en normaal comfort en-’
‘Mevrouw,’ zei haar man, ‘met koud water was ik me...’
‘Uiterst zelden,’ zei mevrouw Flawse.
‘Wat ik wilde zeggen. ..’
‘Als je geen elektriciteit wilt nemen we butagas...’
‘Ik moet geen moderne fratsen...’
Zo kibbelden ze verder tot etenstijd en in de keuken luisterde Dodd met een aandachtig oor terwijl hij in de pot met gestoofd schapevlees roerde.
‘Die ouwe schavuit heeft deze keer teveel hooi op z’n vork genomen,’ dacht hij terwijl hij de bejaarde collie bij de deur een bot toewierp. ‘En als d’r ouwe moer al zo koppig is, hoe moet die meid dan niet zijn?’ Door die gedachte in beslag genomen scharrelde hij door de keuken die al zoveel eeuwen lang de vrouwen van de Flawses had zien komen en gaan en waar de geuren van die vervlogen eeuwen, waar Lockhart zo naar hunkerde, nog steeds speurbaar waren. Dodd had geen neus voor die zware reuk van ongewassen lichamen, oude schoenen en vuile sokken, natte honden en schurftige katten, zeep en boenwas, verse melk en warm bloed, gebakken brood en adellijke fazant en alle andere toebehoorselen van het harde leven dat de Flawses hadden geleid sinds het huis was gebouwd. Hij maakte zelf deel uit van die geur en deelde die voorgeschiedenis. Maar nu was er een nieuw ingrediënt, een ingrediënt dat hem allerminst beviel.
Na een troosteloos diner, waarvan de ingrediënten mevrouw Flawse ook allerminst bevielen, trokken ze zich terug in een kille slaapkamer met een veren bed dat naar vocht en te recent geplukte kip rook. Buiten gierde de wind in de schoorsteen en vanuit de keuken klonk het flauwe gejammer van Dodds doedelzak terwijl hij ‘Edward, Edward’ speelde. Het leek een toepasselijke ballade voor het middernachtelijk uur. Meneer Flawse knielde naast het bed neer.