‘Als je ook maar in de buurt komt van m’n vrouw met een scalpel dan vil ik je als een dood konijn en draai je ballen door de soep.’
Dr. Mannet probeerde zijn stem terug te krijgen terwijl hij over dat vreselijke einde nadacht. ‘Meneer Flawse,’ fluisterde hij ten slotte, ‘laat me even uitspreken. Wat ik uw penis en u uw apparaat noemt is niet alleen bedoeld om mee te urineren. Kunt u me volgen?’
‘Ik kan ’t wel,’ zei Lockhart, ‘maar ik doe ’t liever niet.’
‘Dat terzijde,’ zei de dokter. ‘Tijdens uw adolescentie moet u wel eens hebben gemerkt dat u prettige gevoelens had in uw pen... uw apparaat.’
‘Zo zou je ’t kunnen zeggen,’ beaamde Lockhart met tegenzin. ‘’s Nachts.’
‘Exact,’ zei de dokter, ‘’s Nachts had u natte dromen.’ Lockhart gaf toe dat hij gedroomd had en dat het resultaat soms nat was geweest.
‘Goed zo,’ zei de dokter. ‘Nu komen we tenminste ergens. En was u zich tijdens die dromen niet bewust van een overweldigend verlangen naar vrouwen?’
‘Nee,’ zei Lockhart. ‘Geen sprake van.’
Dr. Mannet schudde voorzichtig zijn hoofd om het gevoel uit te bannen dat hij te maken had met een of andere gewelddadige en volslagen onbewuste homoseksueel die al een keer handtastelijk was geworden en heel goed nogmaals moorddadige neigingen zou kunnen krijgen. Hij koos zijn woorden zorgvuldig uit.
‘Zoudt u me willen zeggen waar u dan wel van droomde?’
Lockhart pijnigde zijn hersens even. ‘Schapen,’ zei hij uiteindelijk.
‘Schapen?’ zei Dr. Mannet flauwtjes. ‘Had u natte dromen over schapen?’
‘Of ze zo nat waren weet ik niet,’ zei Lockhart. ‘Maar ik droomde wel heel veel over schapen.’
‘En wat deed u met die schapen waar u van droomde?’
‘Ik schoot ze dood,’ zei Lockhart kortaf.
Het gevoel van vervreemding van Dr. Mannet nam alarmerende vormen aan. ‘Terwijl u lag te slapen schoot u op schapen?’ zei hij met onwillekeurige alliteratie. ‘Neemt u me op de korrel... eh. .. op de hak? ’
‘Ik schoot ze in werkelijkheid ook neer,’ zei Lockhart. ‘Er was niet veel anders meer, dus pakte ik vaak een schaap van op zo’n vijftienhonderd meter.’
‘U pakte een schaap?’ zei de dokter, die een akelig vermoeden kreeg. ‘U pakte een schaap van zo’n vijftienhonderd meter? Is dan niet een beetje moeilijk?’
‘Tja, je moet je spuit iets hoger richten en je kunt het beste geknield zitten, maar op die afstand hebben ze nog kans om te ontkomen.’
‘Dat hoop ik maar,’ zei de dokter, die wilde dat hij diezelfde kans had. ‘En nadat u ze gepakt had kreeg u er natte dromen over?’
Lockhart bestudeerde hem met bezorgdheid die nu getint was met walging. ‘Ik weet niet waar u ’t over heeft,’ zei hij. ‘Eerst zit u aan m’n vrouw te friemelen en dan moet ik hier komen en over schapen zeiken...’
Dr. Mannet klampte zich aan die uitdrukking vast. ‘Aha,’ zei hij. Een geval van bestialiteit en urinefïxatie? ‘Dus nadat u die schapen gepakt had zeikte u er over?’
‘Ja?’ zei Lockhart, die dat woord dagelijks hoorde van meneer Treyer. Meestal was het iets waar hij mee moest ophouden.
‘Nou, dat weet u het beste,’ zei Dr. Mannet.
‘’t Zou best kunnen,’ zei Lockhart op de gok. ‘Hoe het ook zij, daarna aten we ze op.’
Dr. Mannet huiverde. Nog meer van die gruwelijke ontboezemingen en hij was dadelijk zelf rijp voor therapie.
‘Meneer Flawse,’ zei hij, vastbesloten op een ander onderwerp over te stappen. ‘Het doet er niet toe wat u al dan niet met schapen hebt uitgehaald. Uw vrouw heeft me geraadpleegd omdat ze zei dat u zich zorgen maakte om haar menstruatie...’
‘Ik maakte me zorgen omdat ze bloedde,’ zei Lockhart.
‘Precies ja, haar ongesteldheid. Wij noemen dat menstruatie.’
‘Ik noem het verdomd akelig,’ zei Lockhart. ‘Om je rot te schrikken.’
Dat was Dr. Mannet met hem eens, maar hij keek wel uit om dat te zeggen. ‘Het zit gewoon zo in elkaar: elke vrouw-’
‘Dame,’ zie Lockhart geïrriteerd.
‘Dame?’
‘Ik wil niet dat u Jessica een vrouw noemt. Ze is een dame, een stralende, beeldschone, engelachtige-’
Dr. Mannet vergat zichzelf. Bovendien vergat hij Lockharts gewelddadige inslag. ‘Zo is het wel genoeg!’ beet hij Lockhart toe. ‘Een vrouw die zich er toe kan brengen samen te wonen met een kerel die openlijk toegeeft dat hij graag over schapen zeikt moet wel een engel zijn, om nog maar te zwijgen over stralend en beeldschoon en …’