‘Hou je mond,’ gilde meneer Treyer, die bijna een beroerte kreeg. ‘Ik wil niet weten wat hij heeft uitgegeven... Godallemachtig. ’
‘Dat heeft hij anders zelf geschreven, ’ protesteerde Lockhart. ‘ ’t Staat in zijn brief aan u. Zestienduizend pond in vier dagen. Waar denkt u dat hij al dat geld in vier daagjes aan heeft uitgegeven?’
Meneer Treyer boog zich voorover en greep naar zijn hoofd. Het feit dat hij was opgezadeld met een imbeciel met een fotografisch geheugen die alle officiële brieven van ’s Rijks belastingen met een krankzinnige zorgeloosheid tot as reduceerde kostte hem minstens tien jaar van zijn leven.
‘Hoor eens,’ zei hij zo geduldig mogelijk, ‘van nu af aan wil ik dat je uit de buurt blijft van die dossiers. En dat geldt ook voor alle anderen, begrepen?’
‘Ja,’ zei Lockhart. ‘Het enige dat ik niet begrijp is dat hoe meer je verdient, hoe minder belasting je betaalt. Die Gypsum haalt de lieve som van tachtigduizend pond binnen en betaalt maar zeventienhonderdachtenvijftig pond veertig terwijl mevrouw Ponsonby, die maar drieënzestighonderdvijftien pond tweeëndertig aan inkomsten had vierentwintighonderdtweeënzeventig pond moest dokken. Ik bedoel ...’
‘Kop dicht,’ schreeuwde meneer Treyer. ‘Ik wil geen vragen meer horen en laat ik je niet binnen een straal van tien meter van een dossierkast betrappen. Duidelijk?’
‘Als u ’t zegt,’ zei Lockhart.
‘Dat zeg ik inderdaad,’ zei meneer Treyer.‘Als je ook maar één blik werpt in de richting van die dossiers, dan... Oh, maak datje wegkomt.’
Lockhart maakte dat hij wegkwam en meneer Treyer trachtte zijn overbelaste zenuwen te kalmeren met een roze pil en een papieren bekertje whisky. Twee dagen later kreeg hij spijt van zijn instructies. Er klonk een verschrikkelijk gekrijs op uit de kamer waar de BTW dossiers werden bewaard en toen hij er op af rende trof hij iemand van de fiscale recherche aan die zijn vingers los trachtte te wrikken uit de la van een dossierkast die Lockhart had dichtgeslagen toen hij een map wilde pakken.
‘U heeft zelf gezegd dat ik niemand in de buurt van die dossiers mocht laten komen,’ zei Lockhart terwijl de man werd weggevoerd om vier gebroken vingers te laten spalken door een dokter. Meneer Treyer staarde hem door het dolle heen aan en probeerde een geschikte uitdrukking te bedenken om zijn afkeer van Lockhart tot uiting te brengen.
‘Ik bedoel, als hij die BTW dossiers van meneer Fixstein met één vinger had aangeraakt... ’ ging Lockhart verder.
‘Eén vinger!’ schreeuwde meneer Treyer haast even luid als de man van de fiscale recherche. ‘Die arme hufter mag blij zijn als hij nog één vinger over heeft na wat jij hem hebt aangedaan. En bovendien krijgen we nu vanavond honderd van z’n collega’s op onze nek die onze hele administratie met een vergrootglas zullen doorzoeken.’ Hij zweeg even en probeerde een uitweg uit die penibele situatie te bedenken. ‘Als jij nou naar hem toegaat en je verontschuldigingen maakt en zegt dat het een ongelukje was, dan kunnen we misschien ...’
‘Dat doe ik niet en dat was ’t niet,’ zei Lockhart.
‘Dat weet ik verdomme ook wel,’ gilde meneer Treyer. ‘Als hij z’n godverdommese hoofd om de deur had gestoken had je zeker hetzelfde gedaan? ’
‘Dat betwijfel ik,’ zei Lockhart.
‘Ik niet. Maar ’t is gelukkig een opluchting te weten...’ begon meneer Treyer voor Lockhart aan die geringe opluchting een eind maakte.
‘Dan had ik de deur dichtgetrapt,’ zei hij.
‘Jezus, ’ zei meneer Treyer. ‘ ’t Is alsof je een moordenaar op kantoor hebt.’
Die avond maakte het personeel van Sandicott & Partner overuren terwijl ze een groot deel van de administratie overlaadden in een gehuurd busje, waarna het naar een schuur op het platteland werd gebracht tot de BTW-storm was overgewaaid. De volgende dag werd Lockhart van alle accountantswerk ontheven en kreeg hij een eigen kantoortje.
‘Van nu af aan blijf je hier en als er iets is waarvan ik denk dat jij ’t niet zal verneuken hoor je ’t wel,’ zei meneer Treyer. Lockhart had al vier dagen achter zijn bureau zitten wachten voor Treyer iets te binnen schoot.
‘Ik moet naar Hatfïeld en om half één komt een zekere meneer Stoppard,’ zei hij. ‘Ik ben om twee uur weer terug, dus je hoeft hem alleen op onze kosten op een lunch te trakteren. Dat lijkt me niet al te moeilijk. Gewoon met hem uit eten gaan. Ja?’
‘Met hem uit eten gaan?’ zei Lockhart. ‘En wie betaalt?’
‘De firma natuurlijk, idioot. Ik zei toch op onze kosten?’ Hij vertrok in neerslachtige stemming, maar met de gedachte dat Lockhart moeilijk een zooitje kon maken van een lunch met een van de oudste cliënten van de firma. Meneer Stoppard was sowieso al een zwijgzaam man en aangezien hij een fijnproever was, zei hij zelden iets onder de maaltijd. Toen meneer Treyer terugkeerde, was meneer Stoppard een ware spraakwaterval. Meneer Treyer probeerde hem te kalmeren en toen hij hem uiteindelijk kwijt was liet hij Lockhart komen.