Samantha kon nu elk moment bevallen, en kort nadat Colton naar Londen was vertrokken, ging Philana op weg in de tegenovergestelde richting naar het landhuis van de Burkes, waar ze van plan was te blijven tot haar kleinkind was geboren.
Adriana stapte uit het enorme bed, trok een zijden peignoir aan over haar chemise en borstelde haar lange haar. Toen liep ze angstig de kamer uit naar de trap, om zich ervan te vergewissen dat alles in orde was. Ze had geen idee wanneer Colton terug zou komen. Hij had alleen gezegd dat hij direct terug zou komen als hij de zaak met Alice geregeld had. Ze had zelf meegemaakt hoe lastig die vrouw kon zijn, dus had Alice weinig hoop dat hij vroeg thuis zou zijn.
Ze liep de trap af naar de grote marmeren hal en keek ongerust om zich heen. Ze hoorde niets en zag niets. Normaal gesproken zou ze de bedienden moeten horen die aan het werk waren of in elk geval hun voetstappen als ze door het huis liepen. Maar alles bleef doodstil.
‘Harrison? Waar ben je?’
Er kwam geen antwoord, en haar angst nam toe. Harrison was een trouwe steunpilaar van de familie. Als hij had gekund, zou hij op haar roep gereageerd hebben.
Adriana liet alle voorzichtigheid varen, beende naar de vestibule en rukte de voordeur open. Ze liep over het bordes en tuurde om zich heen in de tuin. Er was niemand te zien, zelfs de tuinlieden niet.
Verward en bang keerde ze terug naar de hal. Daar liep ze langzaam rond, terwijl ze onderzoekend rondkeek in de hal en de gangen. Er was geen enkele bediende te bekennen, ook Harrison niet.
Vastberaden besloot Adriana dat ze methodischer te werk moest gaan in haar speurtocht, en liep terug naar de zitkamer. Deze keer ging ze naar binnen. Ze was net voorbij de grote fauteuil die bij de deur stond, toen ze met een kreet bleef staan. Harrison lag op de grond voor de open haard. Een dun straaltje bloed drupte uit zijn slaap in zijn grijze haar, en haar hart stond bijna stil van angst.
Ze holde de kamer door en knielde naast de butler neer, wanhopig zoekend naar een teken van leven. Ze voelde zijn pols en was enorm opgelucht door de regelmatige hartslag. Ze probeerde zichzelf gerust te stellen met de gedachte dat hij niet was overvallen, maar gewoon gestruikeld was en zijn hoofd had gestoten. Gezien zijn vergevorderde leeftijd was dat best mogelijk. Maar toen ze zijn magere benen recht had gelegd en een kussen onder zijn hoofd had geschoven, kreeg ze een klein, met bloed besmeurde borstbeeldje in het oog dat bij de hoek van de haard op de grond lag. De plaats waar het lag en het bloed erop maakten haar plotseling weer doodsbang, want dat beeldje stond altijd op een tafel bij de deur.
Adriana liet Harrison alleen en haastte zich naar de keuken om een kom water en een doek te halen, teneinde zijn wond schoon te maken. Maar toen ze in de keuken kwam, bleef ze prompt staan. Er was niemand. Het water stond in verscheidene pannen te koken, en het geklopte eiwit in een grote kom begon in te zakken.
‘Kokkie? Waar bent u?’
Het bleef stil, en ze kreeg een koude, harde prop in haar keel van angst. Een lege keuken in Randwulf Manor was beslist niet normaal.
Ze kreeg een kruik met water in het oog, pakte die op, greep een doek en een kleine, ondiepe kom en liep de keuken uit. Snel liep ze de trap weer op naar boven.
Bij de ingang van de zitkamer zette ze de kom water opzij en trok de stoel bij de deur vandaan, zodat ze een onbelemmerd uitzicht had op de gang en de grote hal erachter. Ze wenste niet, zoals Harrison, onverhoeds te worden verrast door een indringer.
Adriana knielde naast de oude butler en begon het bloed van zijn slaap en wang te wassen, terwijl ze behoedzaam uitkeek naar de schuldige, die ongetwijfeld nog ergens in huis op de loer lag. Ze kon alleen maar denken aan Roger, en de mensen die hij had vergiftigd. Op de een of andere manier had hij langs de honden heen weten te komen en naar binnen had kunnen glippen. Het leek de enige logische verklaring voor het feit dat Harrison bewusteloos was en de bedienden vermist werden.
Beseffend dat haar angst met het moment toenam, besloot Adriana het huis van boven tot onder te onderzoeken, in de hoop ergens wat hulp te vinden. Er moest toch íemand in huis zijn die haar goed gezind was! Dat kón niet anders.
‘Aris? Leo? Waar zijn jullie? Kom, jongens!’ riep ze, in een wanhopig verlangen hun nagels op de marmeren vloer te horen klikken. ‘Kom toch alsjeblieft…’
En toen kwam de gedachte bij haar op. Misschien had Roger de dieren vergiftigd! Hij was altijd bang voor ze geweest. Hoe kon hij zich beter van de honden ontdoen dan door ze te vergiftigen! Maar hoe? Hij zou te bang zijn geweest om dicht bij ze te komen. En zelfs al zou hij dat doen, dan zouden ze nooit iets van hem aannemen.
Die afgrijselijke gedachte deed haar de gang door rennen naar de galerij, waar de honden altijd graag in de zon lagen. Ze liep erheen, onzeker wat ze zou kunnen vinden.