‘Bah! Hij is oud en seniel.’
‘Lang zo erg niet als ik vroeger gedacht heb of zoals u waarschijnlijk graag zou willen, papa. Ik geloof eigenlijk niet dat ik ooit een man met meer doorzicht heb gekend. U kunt maar het beste naar mijn advies luisteren, anders wordt u misschien gedwongen de gevolgen te dragen van het feit dat u lang zo slim niet bent als u denkt.’
‘Durf jij mij te vertellen wat ik moet doen?’
Felicity glimlachte flauwtjes. ‘Beter een zacht aandringen, papa, dan een harde vergelding, vindt u ook niet? Of, zoals grootvader zou zeggen, een beetje wijsheid, uitgedeeld aan iemand die dat hard nodig heeft.’
Zonder op antwoord te wachten, ging Felicity weg door de voordeur. Nu haar vader wist dat ze getrouwd was, was het uiteindelijk niet langer nodig de schijn op te houden. Maar ze was niet zo dom om te denken dat ze niet had geweten dat hij op haar zou wachten toen Roger hun vertrek uit de herberg bleef uitstellen. Het scheen dat haar man er een sadistische voorkeur voor had om vrouwen te dwingen tot dingen die hen van nature vreemd waren. Zelfs na zijn brute verkrachting had hij geweigerd hun kamer te verlaten tot ze had toegestemd in bepaalde eisen van hem. Ze had de keus tussen toegeven of daar eeuwig met hem te blijven zitten. De hele ervaring was een afschuwelijke nachtmerrie geweest, waarin zij het slachtoffer was geworden van een monster dat achter de onschuldige façade van een knappe jongen schuilging.
Felicity liep zachtjes naar het bed waar Edmund Elston had gelegen sinds zijn eerste attaque enkele maanden geleden. Dit was de eerste keer dat ze sinds haar huwelijk vijf weken geleden de kans kreeg om met enige privacy de kamer van haar schoonvader te bezoeken. Er was altijd iemand in de buurt die zo’n mogelijkheid uitsloot; als het Roger niet was, dan de bediende die was aangenomen om voor Rogers vader te zorgen. Toen ze naar de man stond te staren, kon ze niet begrijpen hoe haar vader op het onwaarschijnlijke idee was gekomen dat Edmund op een of andere manier Roger had weten te bedriegen. Voordat hij ziek was geworden, had ze Edmund slechts in het voorbijgaan gezien, maar ze kon zich hem goed herinneren als een robuuste, vrij knappe zij het onopgevoede man, die onder de indruk leek van zijn eigen importantie.
Het verschil tussen haar aanvankelijke indruk en wat ze nu voor zich zag was zo verschillend als de dag en de nacht. Slechts een dun laagje gerimpelde huid scheen Edmunds schedel te bedekken. Zijn haren waren uitgevallen en zijn holle wangen hadden een vreemde, bleke kleur. Zijn mond hing open, en hij was zó mager dat de eerst zo smalle ruimte tussen zijn rotte tanden veel geprononceerder was.
‘Papa Edmund… bent u wakker?’ informeerde ze verlegen, niet wetend wat ze moest verwachten. Als de waarschuwingen van haar vader gerechtvaardigd waren, was haar leven waarschijnlijk in gevaar, maar zijn zwakte viel niet te ontkennen. Als hij niet reeds voor de poort van de dood stond, was hij er dicht genoeg bij om het hiernamaals te kunnen ruiken.
Een licht trillende beweging achter een ooglid verzekerde haar dat hij haar vraag in elk geval gehoord had, maar of het ook werkelijk tot het bewustzijn van de zieke was doorgedrongen, kon ze niet vaststellen.
‘Hebt u iets nodig? Misschien wat cider of een beetje thee?’
‘Wa… ter,’ zei hij in een schor gefluister, zo zacht dat ze het nauwelijks kon verstaan.
Ze draaide zich om naar het tafeltje naast het bed en schonk een kleine hoeveelheid water in een glas uit een karaf die een bediende daar had achtergelaten. ‘Hier, ik zal u helpen,’ bood ze aan. Ze legde haar arm onder de broze schouders van de man terwijl hij probeerde zijn hoofd op te tillen. Zijn adem stonk, en vol weerzin wendde ze haar hoofd af. Maar ze had de laatste tijd ontdekt dat ze veel van de standvastigheid van haar moeder had geërfd. Ze was nu een getrouwde vrouw en had in die korte, nu een maand durende hel van haar huwelijk geleerd dat ze haar toekomst - en die van haar kind - veilig moest stellen. Hoewel Roger de vader was, beschouwde ze de baby die in haar groeide als uitsluitend van haar. Zij wilde het kind; haar man niet. Er waren zelfs momenten waarop hij zo ruw was als hij bezit van haar nam, dat ze bijna ging geloven dat hij probeerde een miskraam te forceren. Als dat ooit zou gebeuren, zou ze hem verlaten en haar ouders smeken haar onderdak te geven tot ze een veilig toevluchtsoord zou kunnen vinden om te ontsnappen aan zijn wraakzucht. Dat had ze zichzelf plechtig beloofd.
Edmunds conditie was veel ernstiger én weerzinwekkender dan die van haar grootvader. Als de man stierf, zou haar kans om achter de waarheid te komen sterk verminderd worden, zo niet totaal de bodem in geboord.
Edmund kwam langzaam bij na een flinke slok te hebben genomen, en toen hij zich liet terugvallen op de kussens staarde hij haar verbijsterd aan. ‘Wie ben jij? Ik kan me niet herinneren dat ik je ooit gezien heb.’