‘Sergeant Buford, ben jij het? Goeie hemel, man! Is dat je dank voor het feit dat ik je leven heb gered? Door mijn rijtuig aan te vallen?’
‘Milord! Ik heb geen moment kunnen dromen dat u het was die we zijn overgehaald om te overvallen! Alstublieft, milord, u móet me geloven! Een man vertelde ons dat een zekere lord Rand wulf de families van onze gesneuvelde soldaten verjoeg die vóór de oorlog zijn pachters waren, en hun kinderen dwong in zijn werkhuizen voor hem te werken, zodat ze tenminste te eten hadden.’
Colton wist niet wat hem meer pijn deed, zijn wond of die gemene laster. ‘Wie heeft die leugens over mij verteld? Ik ben lord Randwulf. Ik heb het markizaat van mijn vader na zijn dood overgenomen. Hij bezat geen werkhuizen, en de pachters die op ons land verblijven, wonen daar al heel wat jaren. En wat de weduwen en families van de gesneuvelde soldaten betreft, ze wonen veilig op ons land en doen wat ze kunnen voor hun welzijn.’
‘Ik weet niet hoe die man heet, milord. En zijn gezicht heb ik ook niet gezien. Hij droeg een masker toen hij met ons praatte.’
‘Is hij nu bij jullie? Ik wil de man spreken die het heeft bestaan die leugens over mij te verzinnen.’
‘Hij was net hier, milord. Hij is degene die op u heeft geschoten…’ Voorzichtig kwam Buford overeind, bang om te worden neergeschoten. Toen hij besefte dat de kust veilig was, ging hij rechtop staan en keek om zich heen. ‘Verdraaid, die kerel is ervandoor gegaan, milord. Misschien wilde hij de rest van ons laten ophangen voor wat hij is begonnen. Hij lijkt ons allemaal bedrogen te hebben, milord. Daarvoor moet ik u om vergiffenis vragen.’
‘Vergiffenis is je geschonken, Buford. En nu raad ik jou en je makkers aan terug te gaan naar je huis en familie. Als jullie werk zoeken, kom dan naar Randwulf Manor. Ik zal mijn best voor jullie doen, maar stop in godsnaam met deze idioterie, voordat jullie gearresteerd en opgehangen worden voor het vermoorden van onschuldige mensen.’
‘Bent u gewond, milord?’ vroeg Buford ongerust. ‘Ik zag u vallen toen die kerel op u schoot. Het zou vreselijk zijn als u stierf door iets waar wij bij betrokken waren. Kunnen we u helpen, milord?’
‘Die schoft heeft me in mijn rug geschoten, ja, maar ik heb geen tijd om mijn wond te verzorgen. Ik moet absoluut naar Bath.’
Bentley slaakte een verraste kreet en begon toen heftig te protesteren. ‘Milord, Bath is nog een uur rijden, terwijl we dicht bij huis zijn. U kunt doodgaan als we niet omkeren. Als een arts u heeft onderzocht en zegt dat u de reis kunt maken, kunnen we weer op weg gaan.’
‘Help me in het rijtuig, Bentley, en rij door naar Bath. Daar vinden we wel een dokter.’
‘Milord… alstublieft… ik zou zo bedroefd zijn en me geen raad weten als u onderweg zou sterven. Uw moeder zou het me nooit vergeven. En uw zus zou me scalperen.’
‘Verdomme, Bentley, doe wat ik zeg! Mijn toekomstige geluk kan ervan afhangen of we Bath op tijd bereiken.’
‘En uw leven?’
‘Ik ben nog niet van plan daar al afstand van te doen, Bentley, en hoe langer je daar blijft staan tegenspreken, hoe langer het duurt voor ik naar een dokter kan. Bovendien is het maar een schampschot.’
‘Een schampschot,’ mopperde Bentley somber en ongelovig, terwijl hij op zijn bankje klom. ‘Ha, met zo’n gat bloedt hij vast en zeker dood voor we in de stad zijn.’
Bath was precies de plaats waar ze nu wilde en hoorde te zijn, besloot Adriana somber terwijl ze vanuit de slaapkamer op de eerste verdieping van het huis van haar tante naar de met lantaarns verlichte stad keek, waar ze een paar dagen geleden met haar ouders was aangekomen.
De afstand tussen Bath en Randwulf Manor had haar in staat gesteld de knappe markies zo niet emotioneel dan toch lichamelijk achter zich te laten. Ze wilde nu dat ze de vooruitziende blik had gehad Colton van het contract te ontheffen nog voordat hij haar het hof was gaan maken. Ze zou zichzelf dan het enorme verdriet hebben bespaard waaronder ze nu leed. Haar instinct had haar gewaarschuwd voor de onwaarschijnlijkheid dat ze ooit zouden trouwen, maar als een idioot had ze zich wijsgemaakt dat er een heel klein kansje bestond. En dus was ze elke dag dat ze samen waren steeds meer van hem gaan houden.
Er werd zachtjes op de deur geklopt en haar moeder kwam binnen met een geveinsde opgewekte glimlach. Christina had geprobeerd uiterlijk optimistisch te lijken, hoewel haar hart brak voor haar jongste dochter. Meer kon ze niet doen onder de omstandigheden. ‘Lord Alistair is net aangekomen, lieverd. Kom je gauw beneden?’
‘Ja, mama,’ antwoordde Adriana, zich nauwelijks bewust van de verslagen zucht die haar ontsnapte.
Een oprechte glimlach speelde om Christina’s lippen toen ze vol trots naar haar mooie dochter keek.