„Je beweert dat je geen vrouwenhandelaar bent, maar hoe ben je dan bij dat stel terecht gekomen?”
Hij staat op, steekt een sigaret aan en duwt die tussen mijn lippen.
„Tja,” zegt hij, „dat deel van je verhaal zul je een beetje moeten bijschaven, kerel, als je begrijpt wat ik bedoel. Kijk, ik liep in Parijs tegen Figel aan, net toen ik een beetje in de klem zat. Een lieve vriendin van me, een knappe dame van middelbare leeftijd werd ineens achterdochtig, ze rende naar de dienders daar en vertelde hun allerlei gemene dingen over me. Het had iets te maken met een paar ringen van haar, als ik het goed begrepen heb. Figel heeft me erdoor gehaald, de vent had goeie connecties, dat moet ik toegeven. Hij zei dat ie me wel naar Egypte zou smokkelen, waar de Fransozen niet aan me kunnen komen; hij zou daar ook een mooi nieuw paspoort voor me laten maken. Van mijn kant moest ik dan voor hem en de twee nikkers mooie meisjes bij elkaar scharrelen. Dat was een gemakkelijk baantje, want die domme ganzen zeien al ja, voordat ik ze het gevraagd had. Een makkelijk baantje, maar denk niet dat ik het zo lollig vond. Ik niet. Als je beroepshalve geregeld met wat rijpere dames naar bed moet gaan, krijg je er de pest aan. En hoe!”
Ik heb wel zo’n idee waarom Mochtar Achmad afmaakte, want ik heb hun gesprek vrij goed kunnen volgen. Maar ik wil toch wel eens weten wat Miguel daarvan zegt en daarom vraag ik: „Waarom heeft die kleine zijn collega vermoord?”
Miguel haalt zijn schouders weer op.
„Och, die twee schoten niet al te best op, hè. Dat kleine loeder kreeg wel zin in de ander z’n aandeel in de winst; daarom heeft ie ’m z’n mes in z’n buik gestoken. Figel heeft me willen wijs maken, dat die lange eigenlijk de baas van ’t spul was, maar ik ben ook niet van gisteren. Ik heb duidelijk gemerkt dat die lange de zondebok was. Ze schoven hem zo stiekem alle baantjes toe waar veel risico aan vastzat. Dat hij er niet ingestonken is, lag bepaald niet aan hen!” Hij schudt treurig zijn hoofd en voegt erbij: „En daar staat me nou die hele kudde leuke meissies voor niks te wachten aan de ka in Marseille. Als het Marseille is, tenminste.”
„Erg jammer, dat je niet precies weet waar,” zeg ik. Ik spuug het peukje uit, dat mijn snor begint te schroeien.
„Probeer nou maar geen vuile opmerkingen te maken, kerel, want ik ben geen vrouwenhandelaar, dat zei ik je toch al! Ik doe zaken met dames van een meer belegen merk, met centen, maar een beetje eenzaam, zoals een lieve vrouw dat wel es wordt op reis. Ik ben namelijk privé-reisleider, begrijp je. Je snapt nou wel, dat ik mijn naam niet op de lijst van Interpol kan hebben, hè. Dat zou erg slecht zijn voor mijn zaken. Luister nou es goed naar wat je de politie over mij gaat vertellen. Kijk, ik ben een man van de wereld en toen Figel me vroeg of ik hem en z’n twee makkers es wat goeie tenten wou laten zien, kon ik natuurlijk niet nee zeggen, dat zou mezelf bestelen zijn geweest. Maar ik kreeg al gauw in de smiezen dat ze alleen maar naar die tenten wilden om daar meiden voor de handel op te pikken. Toen we hier in Amsterdam waren en ik merkte, dat jij ze achterna zat om die Eveline uit hun poten te krijgen, toen heb ik jou alles verteld. Want hoewel ik zelf nooit vuile streken uithaal, heeft m’n beroep me toch een tikkeltje schuw gemaakt. Vandaar dat ik niet zelf naar de politie wou lopen.”
„En waarom zou ik dat allemaal eigenlijk voor jou doen?”
„Omdat je een eerlijke vent bent, voor zover ik kan zien en omdat de ene dienst de andere waard is. Ik ben geen moordenaar, zie je. Maar stel nou es, dat ik de politie niet opbel en jou hier zo rustig laat zitten, aannemend dat je wel es gevonden zal worden op den duur, door de melkboer of zo, of de slager. Als die lui wat te laat zouden komen, dan zou mij dat toch niet tot een moordenaar maken, hè?”
Ik huiver onwillekeurig. Maar ik ben nieuwsgierig en stel hem toch nog een vraag.
„Dat zou voor jou toch eigenlijk veel eenvoudiger zijn?”
„Jij bent zò stom, dat ik echt niet snap hoe jij in leven bent kunnen blijven in deze gemene wereld. Ik ben op allerlei plaatsen met Figel gezien, sufferd, in het openbaar. Als de politie de rotzooi op deze schuit ontdekt, gaan ze dapper aan de slag. Ze laten foto’s circuleren, gaan brieven schrijven, lui uitvragen en dan komen ze aan mij ook toe, daar kun je donder op zeggen. Je moet de politie niet onderschatten, beste kerel. Dat zijn vaklui!”
„Jawel, en als ik hun mijn verhaal verteld heb, zullen ze niet zo erg gauw gaan zoeken naar je. Ja, nou begrijp ik je standpunt wel zo’n beetje. Afgesproken dus. Maar dan moet je me toch nog wel een kop koffie geven.”
Hij gaat weer naar het deurtje in de hoek. Daarachter is blijkbaar een keukentje.