„Nou, die Figel is natuurlijk een bekwame vent,” zegt Mochtar haastig. „Hij gedraagt zich ook behoorlijk, hij is niet altijd dronken, zoals de meesten van die ongelovige honden. Maar als ie het is, is ie ook behoorlijk bezopen. En dan slaat ie door. Daar maakte ik me alleen maar zorgen over, begrijp je wel?”
Achmad haalt zijn koker tevoorschijn en steekt een sigaret op. „Figel is nooit dronken in het publiek,” merkt hij op. „En hoe dronken hij ook mag zijn, hij zal nooit over zaken praten. Hij praat dan altijd over zijn vrouw, met altijd hetzelfde verhaal. Dat ze geliefden waren, vroeger, ergens in Polen en dat...”
„Waar is Polen?” vraagt Mochtar.
„Polen is een land ten oosten van Duitsland. Maar val me niet in de rede, wil je. Ze leefden daar samen, zegt Figel, maar later raakten ze uit elkaar. Hij kwam haar bij toeval weer tegen, na de oorlog, vlak voordat hij naar Egypte vluchtte. Hij trouwde haar. Hij heeft een fraai huis in Beiroet voor haar gekocht en hij onderhoudt daar geen andere vrouw, hetgeen me verwondert. Want als hij dronken is, haalt hij altijd haar portret uit zijn portefeuille en laat me dat zien. Ze is oud en lelijk en ze heeft hem nooit nakroost gebaard.”
„Wat ben je vanavond toch ineens spraakzaam, Achmad!” zegt Mochtar smalend.
Achmad drukt zijn sigaret uit. „Je maakte een domme opmerking over Figel en ik achtte het mijn plicht die recht te zetten in het belang van ons team.”
Achmad leunt achterover in zijn stoel. Zijn gezicht wordt strak en zijn ogen krijgen de wezenloze uitdrukking van een oosterling die verkiest te gaan zitten suffen over niets.
DE SANDALEN VAN DE SHEIK
Het staat geschreven in het boek der Boeken, het Verheven Boek, dat God geen ziel een zwaarder last oplegt dan zij dragen kan. Maar de Uitleg zegt met nadruk dat dit ons niet vrijstelt van de plicht zelf steeds ons uiterste best te doen. En deze laatste drie weken betwijfel ik het of ik daarin werkelijk nooit tekortgeschoten ben. Ik had de Sheik hieromtrent een uitspraak moeten vragen, voordat we uit Cairo vertrokken.
Het reizen door heidense landen is niet bevorderlijk voor het rustig nadenken over godsdienstige en morele vraagstukken, en er is hier niemand met wie ik daarover spreken kan. Eerst recht niet met Mochtar, want hij is een onopgevoed man, die bovendien nalatig is in het vervullen van zijn godsdienstige plichten. En zijn sombere buien komen de laatste tijd met steeds kleinere tussenpozen. Ik herken de blik waarmee hij naar die verachtelijke politiespion daar in de hoek kijkt. Zijn ogen staan somber, maar er is ook een zekere gespannen verwachting in te lezen. Ik heb precies diezelfde blik in zijn ogen gezien vlak voordat hij die Kopt doodde in het gewelf onder de residentie van de Sheik. De Kopt was ook in een hoek, maar hij stond recht overeind en hij was niet geboeid. Toch was er een radeloze angst in zijn ogen toen Mochtar vlakbij hem kwam staan. Mochtar zei tegen hem met zijn gebruikelijke onaangename stem: „De Sheik heeft me opgedragen u mede te delen, dat hij u vergeven heeft.”
Ik zie nog die uitdrukking van kolossale, ongelovige opluchting die op het gelaat van de Kopt kwam. Op datzelfde ogenblik stak Mochtar zijn hand in zijn rechterzak en stootte zijn dunne mes diep in de buik van de Kopt. Toen trok hij het mes met een harde ruk naar boven, recht door de ingewanden van de Kopt, die neerzonk op de vloer, met beide handen zijn gespleten buik grijpend, in een poel van bloed.
De Kopt was een ongelovige, die de Sheik bedrogen had en hij verdiende te sterven. Maar het was toch een kwalijke, onreine dood. Om de afkeer, die in me oprees, te verbergen zei ik tegen Mochtar met een glimlach: „Mocht je ooit eens opdracht krijgen om mij af te maken, Mochtar, dan hoop ik dat je het niet op deze manier zult doen!”
Mochtar haalde toen zijn schouders op, dit alles doet hem niets. Soms geloof ik werkelijk dat hij wat achterlijk is.
Toen we het gewelf verlieten, viel het me ineens in dat onze Sheik, die een grootmoedig man is, de Kopt toch wel even de gelegenheid had kunnen geven zijn gebeden te zeggen. Ik zie er Mochtar best voor aan die boodschap van de Sheik verzonnen te hebben.
„Waarom sprak je die woorden, voordat je hem doodstak?” vraag ik.
„Omdat de Sheik me dat had opgedragen,” antwoordt Mochtar gemelijk. „De Sheik wilde dat de Kopt zou sterven met de vrede van God in zijn ziel.”
Dat antwoord maakt meteen een einde aan mijn onbezonnen twijfel. De Sheik is rechtvaardig, maar hij is ook genadig. Want hij is een man van God. Hij kent het Boek uit zijn hoofd van begin tot eind. Als hij eruit citeert, liggend op zijn divan voor het open venster, blijven de voorbijgangers op straat staan en luisteren eerbiedig.
Want ondanks zijn hoge leeftijd heeft de Sheik een gouden stem als hij het Boek reciteert, er spreekt de vrome onderworpenheid aan God van de ware gelovige uit. Wij, zijn dienaren, mogen ons waarlijk gelukkig prijzen dat wij geregeld in zijn nabijheid mogen verkeren en naar zijn woorden luisteren, die vol wijsheid zijn.