Home>>read Een gegeven dag free online

Een gegeven dag(24)

By:Robert van Gulik


Nu is er een lange pauze. Ik wilde maar dat ze doorpraatten, want hun gesprek leidt me af van de toenemende pijn. Naarmate de kajuit warmer wordt, gaan de dunne koorden dieper in mijn polsen en enkels snijden. Eindelijk hoor ik Mochtars gemelijke stem weer.

„Ik kan me niet herinneren wanneer Figel met me sprak over deze schuit.”

„Ik heb altijd aangenomen,” zegt Achmad bedaard, „dat jouw gesprekken met Figel beperkt bleven tot alledaagse onderwerpen. Maar die veronderstelling was dus blijkbaar onjuist.”

Mochtar reageert daar niet op. Na een poosje zegt hij: „Ik vertrouw die Miekhaiel niet helemaal. Hij behoort niet tot de mannen van de Sheik. Figel kwam zo ineens met hem aan toen we in Parijs waren. Die vent zit ons veel te veel uit te vragen naar mijn smaak. En hij beweert ook dat hij helemaal niets gevonden heeft in die kamer van de student. Toch moet er wel wat zijn. Anders was die vuile politiespion er toch niet heen gegaan?”

„Figel vertrouwt Miekhaiel. Als Miekhaiel zegt, dat er niets was, was er ook niets.”

„En gesteld dat die meid gekletst heeft tegen de student?”

„Die student is een sufferd. Figel heeft hem meegenomen naar een nachtclub en hem daar goed laten eten, met veel sterke drank. Toen Figel wegging, zat ie er de meiden aan te gapen, stomdronken. De vrouw zei dat de student anders nooit drinkt.”

Even later zegt hij: „Figel is laat. Het is na middernacht.” Dat betekent dus, dat ik enige uren buiten kennis ben geweest. Vanaf het ogenblik dat ik mijn hand op de houten krullen van het Janushoofd legde, op de trap van Abelstraat 53. Nu is een nieuwe dag begonnen, de negenentwintigste februari. Ik ben bewusteloos geslagen en ontvoerd naar een woonschuit, keurig vastgebonden. In Amsterdam nota bene! „Hier in dit paaldorp gebeurt eigenlijk nooit iets,” pleegt mijn vriend de journalist te klagen.

Ik kan nu mijn hoofd nog wat verder draaien. Ik zie Achmad, achterover geleund in een rotan stoel. Voor hem staat een laag rooktafeltje. Ik neem aan, dat Mochtar tegenover hem zit, maar hij is buiten mijn gezichtskring. Aan de wand hangt een gekleurde prent in een ebbehouten lijst. Ik geloof dat het een gezicht is op de haven van Amsterdam.

„Waarom zou Figel eigenlijk goed gevonden hebben, dat de vrouw met die student samenhokt?” vraagt Achmad geërgerd. „Die student is arm, hij kleedt zich slordig, hij kamt niet eens zijn haar. Bovendien gebruikt hij twee brillen, en zijn Engels is even slecht als het jouwe, Mochtar.”

„Vrouwen laten zich alleen maar leiden door hun vlees,” zegt Mochtar minachtend. Maar hij zegt niet vlees, hij gebruikt een gemeen straatwoord.

Achmad werpt hem een pijnlijk verbaasde blik toe.

„Een geleerd man met een diepe kennis van onze oude letterkunde,” zegt hij op zijn precieze manier, „heeft me eens uitgelegd dat onze klassieke taal negenenvijftig verschillende uitdrukkingen heeft voor wat je daar zonet noemde. Maar jij, Mochtar, jij moet natuurlijk een van die smerige woorden gebruiken, die straatjongens in Port Said op het trottoir krabbelen.”

„Ik spreek zoals ik het geleerd heb,” zegt Mochtar scherp.

„Van de straatmeid en de souteneur die je groot gebracht hebben!”

Het is doodstil. Ik verwacht een hevige ruzie. Maar als Mochtar weer spreekt, klinkt zijn stem onverschillig.

„Ik moet jouw beledigingen nemen, Achmad, omdat de Sheik jou boven mij gesteld heeft. Net zoals jij het moest nemen, toen Figel je uitschold omdat je herrie maakte met die meid, vanavond op straat.”

Als Achmad blijft zwijgen, gaat hij door: „Waarom heeft de Sheik een vent van Joodse afkomst in dienst genomen?”

Achmad gaat recht overeind zitten. „Figel is geen Jood,” zegt hij kortaf.

„Ik zeg ook niet dat hij een Jood is. Ik zeg alleen, dat hij van Joodse komaf is. Ik ruik lui met Joods bloed.”

„Je bent een dwaas, Mochtar. Figel was vroeger een zeer belangrijk lid van de Nazi-Partij. De Nazi’s roken Joods bloed nog beter dan jij, Mochtar. En Figel had een groot aandeel in het opstellen van het programma voor de uitroeiing van de Joden. Figel kon vanuit Duitsland naar Egypte vluchten, toen de oorlog verloren was. De Sheik heeft hem toen een Libanees paspoort bezorgd en hem geholpen in Beiroet een handelszaak op te richten. Het is onze plicht de verslagen Nazi’s te helpen, want zij wilden ons Egyptenaren helpen het juk der Britse imperialisten af te werpen en dat van de corrupte pasha’s, de Britse ledepoppen. De Sheik heeft Figel aangewezen ons op deze zakenreis te vergezellen, omdat Figel overal in Duitsland nog altijd veel vrienden en relaties heeft. En je hebt zelf gezien dat dit feit ons van groot nut is geweest bij het kopen en verkopen. Overigens zou ik me maar onthouden van kritiek op personen die de Sheik, onze meester, gekozen heeft, Mochtar. De Sheik is grootmoedig, zoals een man van God past, maar hij aanvaardt geen inmenging in zijn beleid, Mochtar. En allerminst van jou.”