Kraus wenkte een politieagent. ‘We gaan naar binnen. Trap jij de deur open?’
De agent tikte tegen zijn pet en nam de drie treden van de veranda. Hij schopte net onder de klink tegen de deur, die krakend openschoot. Uit de deuropening vlogen tientallen vliegen. De agent sloeg een hand voor zijn mond en deinsde achteruit. Hij draaide zich om en strompelde het trapje af. Hij zag lijkbleek.
De stank die uit de deuropening kwam was zo hevig dat ook Kraus en Telander een paar stappen achteruit deden.
‘Hij zit op de bank,’ kokhalsde de agent. ‘Half weggevreten.’
Telander haalde overschoenen en handschoenen uit haar tas en zei tegen de agent: ‘Bel de forensische dienst.’
De agent liep naar zijn wagen en telefoneerde.
Telander had een sjaaltje tegen haar mond en neus gedrukt en stapte de stacaravan binnen. Precies in het midden van de bank zat het lijk van een man. Onderuitgezakt. Het hoofd had geen ogen meer. In de kassen krioelden maden, net als in de mondholte. De vuilwitte larven wriemelden ook op de bank. Honderden, misschien wel duizenden maden waren poppen geworden, waaruit vliegen zouden barsten.
Naast hem lag het verdroogde karkas van een zwarte hond. Zijn kop lag op het bovenbeen van de man, van wie de huid op zijn gezicht was verdwenen. Zijn tong, neus en oren waren weg. De man was vrijwel kaal, alleen boven de plekken waar zijn oren hadden gezeten, pluisde grijs haar waartussen het ook krioelde van de maden. Op de bank lag een televisiegids. De tv stond nog aan. Zonder geluid.
De botjes van zijn vingers staken door de rafelige, blauwe huid. De linkerhand stak diep in een broekzak, alsof hij net voor zijn dood nog iets had willen pakken. Een zakdoek. Zijn mobieltje.
‘Ik moet hier weg,’ mompelde Kraus. ‘Dit is walgelijk.’
De vliegen zoemden en hielden banket.
Hij heeft niets gevoeld
Om elf uur bracht Jan Nieborg van het rechercheteam dat een voorlopig onderzoek had gedaan naar de connecties tussen Kroese, Van Asselt en Van Zuilen verslag uit. ‘Ik kan kort zijn,’ zei Nieborg, die zijn haar in een paardenstaart droeg. Hij haalde diep adem en wachtte even. ‘Konings hebben we niet betrokken in ons onderzoekje, want we gaan ervan uit dat de dader haar ad hoc vermoord heeft.’ Nieborg trok even aan zijn paardenstaart. ‘De drie slachtoffers kenden elkaar niet. Kroese en Van Asselt hebben nooit pianoles gehad, speelden zelfs geen enkel instrument. Kroese is tien jaar geleden gesteriliseerd in het ziekenhuis van Van Asselt, maar dat is nietszeggend. Het ziekenhuis deed geen zaken met Kroeses bedrijf, Van Zuilen en Kroese hadden geen vliegbrevet. Uiteraard hebben we maar een paar uur aan de zaak kunnen werken. Misschien vinden we toch een verband, maar we achten de kans klein. Uiteraard kijken we ook naar middelen, motief en mogelijkheid van de dader. Die geven hopelijk een match.’
‘Iets uitsluiten is ook nieuws,’ zei Telander.
‘Mee eens,’ knikte Nieborg. ‘Ik stel voor dat we onze tijd nu richten op de dader. Er moet iemand zijn die aan de drie slachtoffers te koppelen is. Hij kan én bij iemand in de klas gezeten hebben én geopereerd zijn én pianoles hebben gehad. Of hij heeft een vliegbrevet, is afgewezen op het conservatorium en heeft in Kroeses bedrijf gewerkt. Vele andere combinaties zijn ook mogelijk. Als we die match kunnen maken, hebben we de vermoedelijke dader. Het onderzoek kan echter weken in beslag nemen.’
‘Zoveel tijd heeft Kroese niet.’
De rechercheurs zwegen.
‘Ter Apel is aan de beurt,’ zei Kraus. ‘Hebben jullie iets gevonden in het appartement van Konings?’