‘Zit je lekker?’ riep ze.
‘Heerlijk!’
‘Houd je vast.’ Telander gaf gas.
Vliegen zoemden en hielden banket
In de noordwesthoek van ’t Einde stonden twee politieauto’s en een ambulance geparkeerd. Twee agenten hadden een lint gespannen om het publiek op afstand te houden. Het leek wel of het halve park was uitgelopen. Er stonden zeker honderd mensen te kijken.
Kraus baande zich een weg door de rijen nieuwsgierigen, Telander volgde vlak achter hem.
De stacaravan was groen uitgeslagen. Op verschillende plaatsen was de verf verdwenen. Er groeide gras op het dak. De bruingestreepte gordijnen waren dicht. De ramen waren gesloten. Bij de voordeur was een kleine veranda. Het hout was verveloos. Een van de regenpijpen was halverwege losgeschoten en tikte tegen het kunststof. Tegen de wand stond een oude hereNFIets. Onder de verf van het frame bolden blazen op. Roest van binnenuit. Tussen de spaken waren spinnenwebben geweven. Op het zadel zat vogelpoep. Het gras voor de stacaravan was al in maanden niet gemaaid. Overal groeiden brandnetels.
‘De deur zit op slot,’ zei een agent tegen Telander.
‘Hoelang is het precies geleden dat iemand de eigenaar heeft gezien?’
‘Dat moet je aan hem vragen.’
De agent wees naar een schriele man, die met zijn handen in zijn zakken bij een van de politiewagens stond. In zijn mondhoek bungelde een shagje.
Telander en Kraus liepen op de man af en stelden zich voor.
‘De Groot,’ antwoordde de man. ‘Appie.’ Hij praatte met de peuk in zijn mond.
‘Van wie is de stacaravan?’ vroeg Telander.
‘Gerrit Vroegindewei.’
‘Wat weet u van hem?’
‘Niet veel. Hij betaalt ieder jaar op tijd het stageld en komt soms een frietje met een frikadel eten in onze snackbar. Ik geloof dat hij in Den Helder woont, maar dat moet ik nakijken.’
‘Vrouw. Kinderen?’
‘Nooit gezien. Volgens mij krijgt hij hier nooit bezoek.’ De Groot hoestte, nam de peuk uit zijn mondhoek en trapte hem uit.
‘Waar staat zijn auto?’
‘Waarschijnlijk op het parkeerterrein. We willen niet dat mensen steeds heen en weer rijden.’
‘Waarom is de stacaravan zo slecht onderhouden?’
‘Ik heb hem in het voorjaar gevraagd de boel een verfje te geven. Blijkbaar is hij daar nog niet aan toegekomen. Ik heb bij hem een oogje dichtgeknepen, omdat zijn caravan helemaal uit het zicht staat. We vinden het belangrijk dat alles goed onderhouden wordt anders verloedert de boel. Het is hier nu inderdaad wel erg rommelig geworden.’
‘Hebt u een sleutel van de caravan?’
De Groot schudde zijn hoofd en haalde een pakje zware Van Nelle uit zijn kontzak. Hij begon een shagje te draaien.
‘Dan zullen we de deur moeten forceren.’
‘Eén trap en hij is open. Het is allemaal waaibomenkwaliteit,’ zei De Groot, terwijl hij aan het vloeipapier likte.