Kroese schudde haar hoofd. ‘U denkt toch niet dat wij een stacaravan hebben? En al helemaal niet met zo’n aftands interieur.’
‘Ik moest het gewoon vragen om dingen uit te sluiten.’
‘Is het dezelfde dader als de man in de vrachtwagen en de vrouw in dat bootje?’
‘Dat weten we niet. Heeft uw man vijanden?’
Gretha Kroese draaide haar hoofd naar Kraus. Ze sloeg haar ogen op en schudde met haar bovenlichaam. Kraus liet zijn arm zakken.
‘Zakenmensen maken altijd vijanden. Mijn man doet zaken over de hele wereld en regelmatig gaan daar zeer grote bedragen in om. Ik neem aan dat er weleens iemand is die zich achteraf bekocht voelt. De wereld van het grote geld is niet de mijne. Ik weet er niets van, wil ik ook niet.’
‘Heeft uw man buiten het zakenleven vijanden?’
‘Ted en ik leiden min of meer een gescheiden privéleven: hij dineert met vrienden en golft met hen. Eigenlijk heb ik geen idee wat hij in zijn vrije tijd uitvoert. Dat weet hij van mij ook niet. We slapen al jaren niet meer bij elkaar. Wel zo rustig.’
‘Dus u weet niet of hij dreigbrieven heeft ontvangen? Of e-mails? Sms’jes?’
‘We kijken nooit in elkaars post. En ik heb nog nooit achter zijn pc gezeten.’
‘Hoe zou u uw huwelijk omschrijven?’
Kroese haalde diep adem. ‘Passieloos, maar vriendschappelijk. We delen een gemeenschappelijk verleden. Gaan af en toe samen uit eten en bezoeken recepties. Een keer per jaar maken we een mooie reis. Hij is charmant en kan een gesprek onderhouden. Niet veel mannen hebben die competenties.’
‘Heeft hij een vriendin?’
Kroese lachte schamper. ‘Mannen met zijn status en geld hebben altijd vriendinnen. Hij is discreet, neemt ze nooit mee naar huis. Hij ontvangt ze in dure hotelsuites.’
‘Heeft u kinderen?’
‘Helaas niet.’ Ze keek weer naar de beeldschermen. ‘Waarom branden er kaarsen op die flessen?’
‘Dat wilt u niet weten.’
‘Waarom niet?’
‘Het is vreselijk.’
Kroeses ogen draaiden van links naar rechts. ‘Dat kan niet waar zijn. Zal hij levend verbranden?’ Ze greep Kraus’ schouders en schudde. ‘Zeg me dat het niet waar is,’ schreeuwde ze. ‘Het kán niet waar zijn.’
‘We moeten uw man snel vinden,’ zei Kraus. ‘Vertelt u alles wat anders was de afgelopen maanden, weken, dagen. Hopelijk vinden we een aanknopingspunt.’
‘Er was niets anders. De jaren zijn gegaan zoals ze gingen.’
Niemand weet waar ik ben
Zal ik het ochtendlicht nog zien? Het is halftwee ’s nachts en het kaarsvlammetje is misschien nog vier centimeter van de fles vandaan. Wat gebeurt er precies als de vlam de doek die in de fles hangt in lichterlaaie zet? Die doek gaat branden, dat is duidelijk, maar zal de vloeistof in de fles wel ontploffen? Moet je die fles niet vastpakken en kapot smijten? IJdele hoop. Hij zal niets aan het toeval hebben overgelaten.
De zak cement op mijn borst is nog zwaarder dan een paar uur geleden. Mijn hart klopt onregelmatig, de ritmestoornissen voelen als een krioelend dier achter mijn ribben. Ik heb al eens eerder een onrustige hartslag gevoeld, maar dit is heftig. Ik weet dat hartritmestoornissen tot een infarct of hartstilstand kunnen leiden. Mijn moeder is eraan overleden. Ze was negenentachtig. Alles aan haar was vanaf haar zeventigste gekrompen, ze was zeker tien centimeter kleiner geworden. Haar gezicht rimpelig en droog, haar mond ingevallen omdat ze haar kunstgebit niet meer kon verdragen. Zelfs haar woorden leken kleiner. Ze murmelde in korte zinnen. Haar laatste woorden waren: ‘Geef me water.’