‘Ik doe het nooit meer: ik lees niet meer voor, zing niet meer, speel geen gitaar en draag geen zelfgeschreven gedichten meer voor. Ik maak nooit meer een tekening en wil die ring niet meer dragen.’
Ze wurmde haar moeders trouwring van haar vinger en gooide die op het dressoir, waar hij tegen de achterkant stuiterde, pirouetten draaide en uiteindelijk vlak voor het schaaltje met haar moeders haar bleef liggen.
‘Het enige wat ik wil is met jou over mama praten en over mijn verdriet en dat van jou.’
Pa leek op een zoutpilaar: onbeweeglijk en versteend.
Ze huilde en schuchter stapte ze voor de laatste keer langs de relikwieën, haalde diep adem en rende naar boven.
Telander schrok wakker van haar telefoon.
Het was Mahinovic, die haar vertelde dat Kraus in het ziekenhuis lag.
‘Kan hij maandag weer op zijn werk zijn?’
‘Dan krijgt hij onderzoeken.’
‘Gelukkig waren zijn zonen in de buurt. Anders had hij wel dood kunnen zijn.’
‘Zeker.’
Telanders vader plofte op de bank naast haar. Zijn elleboog raakte haar bovenbeen. Ze keek van hem weg en schoof een paar centimeter op.
‘Wat ik morgen ga doen? Uitslapen, een wandeling in de duinen. Een duik in zee.’
‘Mag ik langskomen? Ik ben nog nooit op Texel geweest.’
‘Gezellig.’
‘Hoe laat?’
‘Uur of elf? Bel me even als de veerboot vertrekt. Dan kom ik je halen. Dan kunnen we aan het eind van de middag naar Alkmaar, want ik wil bij Kraus op bezoek.’
‘Dan gaan we samen.’
Telander staarde verbaasd naar haar telefoon. Een afspraak met een vrouw, dacht ze. Er gleed een glimlach om haar mond. She is a beauty, zong ze zachtjes.
‘Wie ga je morgen van de boot halen?’
‘Een collega.’
‘Hoe heet hij?’
‘Het is een vrouw, pa.’
‘Wat wil ze van je?’
‘Dat gaat je niks aan.’
‘Hoe heet ze?’
‘Mihra Mahinovic.’
‘Hopelijk geen Servische. Serviërs zijn schoften. In de Tweede Wereldoorlog…’
‘Houd je mond. Bespaar me je ongenuanceerde geschiedenislessen. Ik wil dat we een keer praten over wezenlijke zaken. Over mama en het verdriet dat ik iedere dag nog voel.’
‘Je moeder is al bijna dertig jaar dood. En binnen een jaar ga ik ook uit de tijd.’
‘Juist daarom.’
Ik stink
Mijn tong kan ik niet meer bewegen. Hij voelt als een verdroogd stukje vlees. Ik heb met mijn kiezen hard op mijn wang gebeten en ik proefde de zoete ijzersmaak. Mijn voeten zijn gevoelloos. Ik kan mijn tenen niet meer bewegen. Ik stink: zweet, pis en poep.