‘Goed, waar was ik gebleven. Ik liep langs het prieel en op de vloer zaten Jan-Albert en Jaap. Ze waren zeer geconcentreerd en hoorden me niet binnenkomen. Ik schrok. Tussen hen in lag Plof, onze Noorse boskat. Om zijn voor- en achterpoten zat postbode-elastiek gewikkeld. Om zijn kop hadden de jongens een doorzichtige plastic zak geschoven. Ik gilde en de jongens lieten de kat los. Snel rukte ik de zak van de kop van Plof. Het spijt me dat ik het zeggen moet, maar ik heb Jan-Albert een klap gegeven. Met mijn vlakke hand, op zijn wang. Dat had ik nog nooit eerder gedaan, maar het voelde goed. Hij had het verdiend.
“Losmaken,” beval ik.
Jaap wikkelde het elastiek van de achterpoten. Hij had krassen op zijn handen. Plof lag in katzwijm en liet het gebeuren, ook toen ik zelf zijn voorpoten bevrijdde. Zijn tong hing slap uit zijn bek. Ik tikte op zijn kop en Plof sperde zijn bek open. Hij ging staan, maar viel. Probeerde het opnieuw. Zette enkele stappen en kapseisde. Een paar minuten later kon hij weer gewoon lopen.
“Waarom?” vroeg ik aan de jongens.
“Ik wil later dokter worden,” zei Jaap. “Plof was ziek. Hij had een operatie nodig.”
“Dus het was jouw idee?”
“Van ons allebei,” zei Jaap. “Wilt u het niet tegen mijn ouders vertellen?”
“Naar huis jij. Ik wil jou hier niet meer zien. En jij naar je kamer.”’
Telanders vader kwam terug met een dienblad. Hij zette het met trillende handen boven op de Volkskrant die ook geopend was met het nieuws van de moord: Vrouw na urenlange marteling verdronken.
‘We krijgen regen.’
Een veilig onderwerp: het weer, dacht ze. Wanneer praat hij eindelijk eens over zijn emoties?
‘Ik ga even een vest halen.’ Telander stevende op de achterdeur af en opende hem. Ze stapte de woonkeuken binnen en nam de trap naar boven, waar ze uit de slaapkamerkast een rood vest van het hangertje nam. Ze sloeg het over haar rug en stak haar armen in de armsgaten. Rillend slofte ze naar beneden.
‘Hier heb je een kopje espresso.’
‘Dank je.’
Ze nam het hoge, smalle kopje in beide handen en slurpte van de koffie.
‘Lekker sterk,’ smakte ze.
‘Je drinkt het graag ristretto. Gisteren heb ik extra gebrande espressobonen gekocht.’
Telander nam een pistoletje met kaas en hapte. ‘Texelse geitenkaas, heerlijk.’
‘Ik vind het helemaal niets dat je achter zo’n seriemoordenaar aangaat.’
‘Seriemoordenaar?’
‘Dat stond in het AD.’
Telanders vader trok het AD onder de Volkskrant vandaan en liet de voorpagina zien: Seriemoordenaar smoort tweede slachtoffer.
‘Dat is stemmingmakerij. Eén: we weten nog niet eens honderd procent zeker of het dezelfde dader is. Volgens een definitie van de FBI is een seriemoordenaar iemand die in relatief korte tijd twee of meer moorden pleegt die niet aan elkaar gerelateerd zijn. Twee: er is ook nog niet bekend of de moorden wel of geen verband met elkaar houden. Als dat wel het geval is, dan is de dader geen seriemoordenaar, maar een spree-killer. En ten derde voldoet ons daderprofiel helemaal niet aan dat van de klassieke seriemoordenaar. Dat is meestal een heteroseksuele man van rond de dertig met een negatief zelfbeeld. Vaak heeft hij een seksuele stoornis en doodt mensen van hetzelfde geslacht. De kranten zouden hun huiswerk beter moeten doen. En dan dat woord “smoren”. Dat heeft toch niets met verdrinken te maken?’