Kraayenkamp had Mahinovic tien rechercheurs beloofd die een groot antecedentenonderzoek naar Van Asselt en Van Zuilen zouden uitvoeren.
‘Het is in ieder geval vrijwel zeker dat het om dezelfde dader gaat: de symbolen, het contact met Kirsten Konings, de gruwelijkheid van de moorden, de perfectie ervan,’ had Mahinovic betoogd. ‘De dader moordt bovendien op een afstandelijke manier: hij is er zelf niet bij.’
‘Dat weet je niet,’ had Kraus geantwoord. ‘Van Zuilen, dat klopt inderdaad. Of hij bij de dood van Van Asselt aanwezig was, kunnen we nog niet vaststellen. Hopelijk weet Lieftinck maandag meer. Wanneer is de autopsie?’
‘Ook maandag. Ik heb Lea Liebermann al gebeld.’
‘Kon het niet eerder?’
‘Vandaag en morgen is ze verhinderd.’
‘Is er geen andere patholoog-anatoom?’
‘Kraayenkamp wilde per se Liebermann.’
‘Dat begrijp ik,’ had Kraus gemompeld. Er waren geruchten dat Kraayenkamp en Liebermann een buitenechtelijke relatie hadden, maar niemand had hen ooit in privétijd samen gezien.
Telander rilde. Haar hoofd bonkte van het slaaptekort. De lage zon scheen in haar ogen. Over tien minuten zou ze de veerboot nemen, die haar over het Marsdiep naar de overkant zou varen. Ze had vanmorgen tijdens het teamoverleg geen enkele vraag kunnen stellen. Het leek of ze geen gedachten meer had. De woorden waren geblokkeerd door de beelden van de verdronken vrouw, de verijsde man en haar dode moeder die in haar hoofd oplichtten als ontploffende vuurpijlen.
Dit was haar eerder gebeurd. Vier maanden geleden hadden wandelaars het lijk van een jonge vrouw in natuurgebied De Slufter gevonden. Het lichaam was tijdens springtij een geul ingesleurd. Het lijk was opgezwollen en aangevreten door vossen. Vogels hadden haar ogen uitgepikt. Ze lag op haar rug, de armen op haar buik, alsof ze opgebaard was. Haar mond stond half open. Er was een vleesvlieg naar binnen gevlogen. Het insect zoemde en vloog tegen de achterkant van de voortanden aan. De tikken waren duidelijk te horen geweest. Tien seconden later trippelde de vlieg over de onderlip van de vrouw, wreef met zijn voorpoten over elkaar alsof hij tevreden was en vloog weg. Het had haar aan de begrafenis van haar moeder doen denken.
Op de begraafplaats van Oudeschild was haar moeders kist onder rozen bedolven. Een zweefvlieg was op een boeket geland. Telander was naar de kist gelopen en had het insect met zwaaibewegingen weggejaagd. Toen de kist gezakt was en zij langs het open graf stond, zoemde een bromvlieg naar beneden. Hij cirkelde over de boeketten en landde op een van de handvatten van de kist. Telander had in de berg zand gegraaid en het op de rozen gesmeten. De vlieg was blijven zitten. Hij had vast met zijn pootjes over elkaar gestreken, maar dat kon Telander niet zien.
Vlak voor Den Helder haalde Kraus een auto met caravan in, waarbij hij de gashendel even helemaal openzette. De motor brulde. Langs de kaarsrechte weg liep het Noordhollandsch Kanaal dat bijna tweehonderd jaar geleden in opdracht van Koning Willem I gegraven was. Op het water voeren enkele zeiljachten en motorboten. Kraus sloeg rechtsaf en volgde de borden naar de haven, waar slechts een kleine rij auto’s bij de kassa’s stond. Kraus zette de motor achter de kleinste rij en Telander stapte van de motor. Ze maakte haar helm los en zwaaide haar krulhaar eerst naar voren en daarna met een ruk naar achter.
Ze trok het leren jack uit, vouwde het dubbel en stopte het in de zijtas. De helm drukte ze in de tas aan de ander kant.
‘We zien elkaar maandagochtend.’ Ze klopte Kraus op zijn schouder.
‘Zal ik je ophalen?’ vroeg hij.