‘Daar ligt een oude bakdekker,’ zei Stevens met lage stem. Hij was gaan staan en wees recht vooruit. In een bocht lagen zes boten. Links vooraan was een roestige bakdekker aangemeerd.
‘Die ligt verrekte laag in het water,’ constateerde Stevens. Hij trok de gashendel naar zich toe en de sloep gleed naar de boot, die kleiner was dan De verzamelde tijd, hooguit acht meter. ‘Ik ga er voor liggen.’
Stevens stuurde zijn sloep geroutineerd voor de bakdekker. Kraus en Telander stapten op de drassige kant, een lage dijk in het polderlandschap.
‘Eigenlijk kunnen we niet naar de boot toelopen. Als het slachtoffer in deze boot ligt, heeft de dader voetsporen op de wal nagelaten.’
‘Het heeft keihard geregend. Er zullen geen sporen meer zijn. Heb je nog een setje handschoenen en overschoenen?’
Telander griste ze uit haar pukkel. De rechercheurs trokken de overschoenen en handschoenen aan. Ze sopten door het modderige gras naar de bakdekker, waarvan achter alle ramen de gordijnen dicht waren. De ruime stuurhut was afgesloten met een schuifdeur. Kraus probeerde de deur naar links te schuiven, maar hij zat op slot.
‘Ruit inslaan?’ stelde Telander voor.
‘Dat maakt te veel herrie. Ik wil niet dat we pottenkijkers krijgen vanaf die andere bootjes.’
‘Dan vraag ik aan Stevens een grote schroevendraaier of iets dergelijks.’
Telander plaste terug naar de sloep. Haar sneakers zakten in de modder. Stevens rommelde in een gereedschapskist: het metaal op metaal klonk hard.
Ze kwam terug met een klauwhamer. Kraus wilde het gereedschap overnemen, maar Telander zwaaide het met haar arm buiten bereik van Kraus.
‘Dat kan ik zelf ook wel.’
Tussen de stuurhut en de deur zat zeker een centimeter speling. Telander zette de klauwhamer ertussen en druk de hamer met twee handen naar voren. Met een knal sprong het slot open.
Ze glimlachte. ‘Makkie toch?’
Ze schoof de deur naar links en een vette dieseldamp sloeg in haar gezicht. Kraus ging naast haar staan.
Kraus schakelde zijn zaklamp in en Telander klom aan boord. Daarna volgde Kraus. Hij stootte zijn knie tegen het kozijn.
‘Shit, wat is die instap klein.’
Je bent gewoon dik, dacht Telander. Spekbeer Kraus.
Ze stonden op de motorluiken in de stuurhut. De indeling was dezelfde als op De verzamelde Tijd: voorin een roef en achterin een kajuit.
Telander pakte de zaklamp uit Kraus’ hand en scheen in de roef. ‘Er stroomt water naar binnen.’
Kraus keek over Telander heen in de lagergelegen roef die vrijwel leeg was. Net boven de vloer, bij de kleine trap, kwam op zeker tien plaatsen water naar binnen. Er stond al twintig centimeter.
‘We maken een luik open,’ zei Telander. Ze stak de zaklamp in haar mond en trok aan het luik, dat vast zat.
‘Laat mij maar.’
Telander stapte opzij en Kraus bukte zich. Ook hij trok aan de hendel. Geen beweging. Hij probeerde een ander luik, maar ook dat was niet te openen. Telander scheen over de luiken.
‘Hij heeft alles dichtgeschroefd, met tientallen schroeven. De naden tussen de luiken zijn opgevuld met een soort cement. Dit moet de boot wel zijn waar het slachtoffer is. Niemand schroeft de luiken dicht.’