‘Klopt,’ zie Kraus. ‘Op een nieuwe 33 Ah-accu. Vanmorgen om elf uur aangesloten. Ieder uur zuigt de dompelpomp water uit het motorruim, een kwartier lang.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Dat doet er niet toe. De vraag is: hoe lang duurt het voordat de accu leeg is?’
Stevens vroeg om de rekenmachine, die op Mahinovic’ bureau lag. Hij toetste getallen in en dacht na.
Laat het nog vele uren duren voordat de accu leeg is, dacht Telander. Ze voelde een hand op haar bovenbeen. Het was Mahinovic’ hand die langzaam naar boven gleed. Telander spande haar beenspieren.
De scheepsmonteur bleef gegevens intoetsen.
Telander verplaatste haar rechtervoet tien centimeter naar rechts.
‘Ik schat nog tot morgenochtend tien uur.’
‘Dan hebben we nog ruim twaalf uur om haar te vinden,’ concludeerde Kraus. ‘Daarvan is het zes uur donker. Mihra, jij organiseert drie mensen die alle jachthavens in de omgeving bellen. Alle bakdekkers die in de havens liggen moeten gecontroleerd worden door de havenmeester of jachthaveneigenaar. Ook moeten jullie vragen of er bakdekkers uitgevaren zijn, of het mobiele nummer van de eigenaren bekend is en zo ja: bellen.’
‘Moeten de boten ook gecontroleerd worden die op slot zijn?’ vroeg Mahinovic, terwijl ze haar hand weer op het bureau legde.
‘We houden agenten achter de hand. Die moeten de deur openbreken als de eigenaar van de boot niet aanwezig is. Nood breekt wet.’
‘Dat is niet zo moeilijk’ zei Stevens. ‘De sloten van boten stellen niets voor. Ik wil me er niet mee bemoeien, maar in het hoogseizoen is het druk in jachthavens. Niemand kan ongezien met een vrouw rondzeulen en haar in een boot tillen. Het lijkt me aannemelijker dat de vrouw ergens bij een recreatieplek aan boord gebracht is. Ik ken veel van die plaatsen. Als scheepsmonteur kom ik overal.’
‘Dan doen we het allebei: jachthavens bellen en recreatieplaatsen controleren. Hebt u zelf een boot?’
Stevens knikte.
‘Hebt u tijd?’
‘Geen probleem.’
Telander legde een hand op Mahinovic’ schouders. Die keek even om en glimlachte. Haar ogen waren donkerbruin.
Plotseling tinkelde haar computer: er was een e-mail binnengekomen.
‘Van Konings,’ zei Mahinovic. Ze opende het bericht en zag beelden van de vastgebonden vrouw. Er moest ergens een lamp branden, want het slachtoffer was hel verlicht. De vrouw was intens bleek en haar lippen bloedeloos. Het water stond zo hoog, dat ze nog net kon ademhalen. Haar gezicht leek een dodenmasker.
‘Wat een sadistische schoft,’ zei Telander.
De bureautelefoon van Mahinovic ging over. Ze nam op.
‘Het is Kirsten Konings.’
Ze wilde de hoorn aan Kraus geven, maar die drukte op de meeluisterknop.
‘Zeg het maar.’
Konings’ stem klonk gejaagd: ‘De hoofdredactie wil de beelden uitzenden, in combinatie met een oproep wie de vrouw kent. Of weten jullie al wie ze is?’