Ik weet niet meer of ik de man ook gegroet heb. Terwijl ik mijn sigaret onder mijn wandelschoenen uittrapte, voelde ik een steek in mijn bovenbeen.
Waar ken ik de motorrijder van? Ik vraag het me af, maar het antwoord is onbereikbaar. Ik weet dat het opgeslagen is, ver weg in de diepte van mijn brein. Ik kan er niet bij. Ik voel me als een duiker in een onbekende grot. Het schemert. Er borrelt water. Zuurstofbellen?
Ik ben misselijk zoals jaren geleden toen ik uit mijn urenlange narcose ontwaakte. Ik kan niet overgeven, nooit gekund. Zelfs toen ik zwanger was, heb ik nooit gekotst. Het lijkt of de antiperistaltische bewegingen bij mij niet verder komen dan halverwege mijn slokdarm. Alsof daar een klep zit, die de maaginhoud tegenhoudt.
Ik tril als een kouwelijk hondje. Mijn voeten en handen zijn gevoelloos.
Meer slachtoffers
Om halfnegen was Kraus’ team weer compleet. Iedereen was teruggeroepen van weekendverlof. Het onweer was weggedreven en koele lucht kwam via de openstaande ramen naar binnen.
De zestigjarige commissaris Leo Kraayenkamp had de leiding genomen. Bovendien was Sylvia Wittenberg aan het team toegevoegd. Zij was een landelijk bekende forensisch psycholoog, belast met het opstellen van rapporten over criminelen. Wittenberg was rond de veertig, droeg uitsluitend zwarte kleding en was een graag geziene gast in talkshows. Ze sprak in volzinnen. Nooit was zij op een grammaticale fout betrapt, zelfs niet als journalisten haar het vuur na aan de schenen legden.
Kraus had iedereen geïnformeerd en Kraayenkamp had direct daarna aan Wittenberg gevraagd om een daderprofiel. Ze was gaan staan, een hand in de zak van haar leren broek. ‘Ik heb nu nog onvoldoende gegevens tot mijn beschikking om een weloverwogen daderprofiel te kunnen schetsen. Het enige wat duidelijk is, is dat de dader of daders, want er staat niet onomstotelijk vast dat het om één dader gaat, alles terdege voorbereidt of voorbereiden. Ik houd het voorlopig echter op één dader, vooral omdat het wel heel toevallig zou zijn als de twee symbolische voorwerpen door twee verschillende verdachten zouden zijn gebruikt. Met de voorwerpen heeft hij een boodschap gecommuniceerd: er zullen meer slachtoffers vallen.
Bovendien wil hij blijkbaar niets aan het toeval overlaten. Waarschijnlijk is hij een perfectionist, misschien zelfs een controlfreak. Een persoonlijkheidsstoornis heeft hij mijns inziens echter niet, want daarvoor zijn de daden te complex. Iemand met een persoonlijkheidsstoornis functioneert meestal niet optimaal en is niet georganiseerd. Tot slot denk ik dat de dader blank en hoogopgeleid is.’
‘Als hij een controlfreak is, houdt hij niet van improviseren,’ zei Kraus. ‘Als we hem onder druk kunnen zetten, kan hij fouten maken.’
Wittenberg veegde haar pony van haar voorhoofd. Het haar viel echter weer terug. ‘Dat is veel te kort door de bocht,’ zei ze, ‘maar het is inderdaad mogelijk dat hij moeite heeft met onverwachte wendingen. Daar zouden we van kunnen profiteren.’
‘Dat is toch hetzelfde als Kraus beweerde?’ Telander keek haar strak aan.
‘In zijn opmerking ontbreekt de nuance.’
‘We hebben geen tijd voor subtiliteiten,’ vond Telander.
‘We moeten inderdaad opschieten,’ greep Kraayenkamp in. ‘Is die scheepsmonteur onderweg?’
‘Hij is er over vijf minuten,’ zei Kraus. ‘Ik moet even weg.’ Hij verdween in zijn kantoor, waar hij zijn zoon Stef belde. ‘Sorry, maar het wordt erg laat vanavond. We werken aan de oplossing van een levensbedreigende zaak.’ Hij hield het toestel tien centimeter van zijn linkeroor.
‘Er is altijd wat,’ zei Stef. ‘We zouden met zijn drieën gaan eten. Weer ben je er niet, zoals zo vaak als we komen.’