Ze ging zitten, tegen de andere armleuning. Haar bovenlichaam gedraaid, haar linkerbeen gehoekt. Haar knie rustte op de bank, nog geen meter van Verstraten vandaan.
‘Wat heb je met hem gedaan?’
‘Ogenblik. Ik moet verbinding maken.’
Het duurde te lang. Verstraten schoof iets naar voren, zijn hoofd licht gebogen over het tablet.
‘Slechte verbinding.’
Ik schiet hem dood, dacht Lone. De perverse schoft. Als ik weet waar pa is, jaag ik hem een kogel door zijn hoofd. Ik zal me beroepen op noodweer. Leg een keukenmes met zijn vingerafdrukken naast zijn lijk.
‘Het beeld komt,’ zei Verstraten. Zijn stem was neutraal, alsof hij een televisieprogramma aanzette. Plotseling klemde hij zijn handen om het tablet, dat hij optilde en weer neerlegde. Zijn lijf begon te trillen. Hij stampte met zijn voeten op de vloer. Beet een paar keer snel achter elkaar op zijn onderlip. Snoof.
‘Draai dat tablet naar mij toe.’
‘Het is te erg. Ik kan het je niet laten zien.’
‘Is hij al dood?’ Telander schreeuwde de vraag.
‘Waarschijnlijk wel. Dat was niet de bedoeling.’ Zijn rechterhand liet het tablet los.
‘Laat zien! Als hij dood is, schiet ik.’
‘Dan moet je het zelf weten.’ Verstraten deed twee dingen tegelijkertijd: met zijn linkerhand gaf hij Telander het tablet, met zijn rechter stak hij de injectienaald in het bovenbeen en drukte de ampul leeg.
Telander schopte haar been naar voren en schoot.
Verstraten klapte naar de zijkant, viel over de armleuning op een bijzettafeltje dat krakend in elkaar zakte. Verstratens hoofd sloeg op de vloer, waar hij roerloos bleef liggen.
Telanders ogen rolden achter de gesloten oogleden. Ze lag op de bank. Op haar zij. Het pistool was op de vloer gevallen, waar het een deuk had geslagen in het parket. De injectienaald stak nog in haar been.
Haar telefoon ging over.
Een gestoorde eenling
Mahinovic was iets voor negenen op het bureau, waar ze Telander afmeldde bij Kraayenkamp.
‘Kon ze dat niet zelf?’
‘Ze was nogal overstuur. Haar vader is ernstig ziek en nam zijn telefoon niet op. Ze denkt dat hij gevallen is of zo. Dat wilde ze checken.’
‘Oké,’ zei Kraayenkamp. ‘Houd contact met haar. Ik hoop dat ze zo snel mogelijk weer hier is. We hebben om halftien overleg. Mail jij dat even aan iedereen?’
Mahinovic liep naar haar bureau en startte haar computer op.
‘Lekker geslapen? Of was het laat vannacht?’
Twee handen op haar schouders.
Ze draaide haar hoofd en zag Kraus, die zich geschoren had. Hij droeg een gestreken overhemd met korte mouwen en rook naar deodorant.
‘We werden wakker van die gigantische onweersbui, die vanmorgen vroeg overtrok.’
‘Niets van gemerkt.’
‘Om een uur of halfzes vanmorgen. Het hagelde. Zware windstoten.’