Home>>read Drift free online

Drift(110)

By:Peter van Beek


                Hij begreep niets van wat er was gebeurd. Een man, gewoon postuur, had gevraagd of hij naar de wc mocht. Daarna had hij een felle prik in zijn been gevoeld. Hij was weggezakt. Toen hij bijkwam zat hij in de stoel waarin hij al tientallen jaren gezeten had als hij ’s avonds bij het houtkacheltje een sigaret rookte. Hij was vastgebonden. Als hij slikte voelde hij druk op zijn adamsappel. Had hij een hondenriem om zijn nek?

                Als hij in slaap sukkelde, klemde de band om zijn hals en werd hij snuivend wakker.

                Heeft die man mij vastgebonden? En waarom? Was hij op zoek naar waardevolle spullen? Aan boord van mijn schip, waar sinds 1960 niets meer aan is veranderd? Behalve dat ik de zeilen een keer vervangen heb. En natuurlijk het nodige onderhoud heb gepleegd.

                De platbodem schokte. De wind worstelde met de ankerketting.

                Als het anker losschiet, kan ik de zee opdrijven, dacht Frans. Dan ben ik verloren. Niemand weet waar ik ben, behalve Lone. Ze weet dat ik zou gaan varen.

                Een fel licht sprong via de vensters naar binnen. Een knetterende knal klonk, rollende donders dropen af. Hagelstenen roffelden op het dek. Zware windstoten leken het schip op te tillen. Het anker schoot los. De platbodem schommelde hevig. De stalen ringen sloegen als slagwerk tegen de mast. Opnieuw donderden de onweersklappen over het water. Een slagveld van licht en schoten. De platbodem schokte. Het anker schuurde over de bodem, zocht houvast, maar het water was te woest. Hagelstenen knalden op het dek. Het anker haakte in het zand, de ankerketting brak met een knal als een kanonschot. De platbodem schoot schommelend over de golven. Het hout kreunde. Een hekgolf waaierde over het achterdek, water stroomde de roef binnen. De deur klepperde open en versplinterde.

                Verzuipen op mijn eigen schip, dacht Frans. Dat is beter dan in een bed creperen, na een maandenlange strijd, volgespoten met morfine.

                Zijn schoenen waren doorweekt.

                Een laaiend licht spleet de mast en het schip beefde. De donderklap verdoofde Frans. De breuk versplinterde het honderd jaar oude hout. De mast knalde op de roef. Frans huiverde. Regen en overslaande golven.

                Dit was het dan, dacht hij. Zo erg is het niet. Ik heb geen pijn.

                Telanders hoofd knakte naar voren, stuiterde weer terug. Achter zijn voorhoofd witte plekken, rode ballen, gele sterren die van links naar rechts schoten.

                De onweersbui droop af. Het regende.

                De platbodem schommelde als een ark over het grijze water.

                Een meeuw streek neer op het achterdek. De vogel schreeuwde en vloog weg, op zoek naar land. De wind luwde. Motregen.

                Een scheepshoorn schalde, de motor van een kotter brulde. Een buitenboordmotor sloeg aan.

                ‘Nog een wonder dat die boot niet gezonken is,’ schreeuwde een kale man, die de buitenboordmotor bediende. ‘Het scheepje is één grote ravage. Misschien zijn er nog mensen aan boord.’

                De kale man in een regenpak klom aan boord van de platbodem. Hij bukte en stapte in de roef, waarin vijftig centimeter water stond. Zijn laarzen stroomden vol. De kale zag de oude man in de stoel. Zijn hoofd schudde heen en weer. Het leek alsof zijn hoofd aan de riem bungelde. Tussen de oogkassen en de oogleden staken twee zwarte veren. ‘Allemachtig.’ Hij wreef met beide handen over zijn hoofd, keek om zich heen. Voor de wanden waren lakens gespannen. Een schaar of mes, dacht hij. In de kombuis trok hij een lade open en nam een klein vleesmes. Hij waadde naar de vastgetapete man.

                ‘Bram,’ schreeuwde iemand van buiten. ‘Is er iemand aan boord?’

                ‘Dit geloof je niet,’ riep de kale terug. ‘Je moet me helpen.’