Later had Lone verteld dat ze had moeten inzien dat Jan-Albert een stoornis had. Ze had het pas begrepen toen hij haar voor de tweede keer had vastgeketend als een dier. Er had speeksel uit zijn mond geschuimd. De belletjes knapten in zijn mondhoeken. Zijn ogen waren donker en leeg. Hij was een beest en had haar gebeten, in haar oren en haar hals. Totdat hij grommend klaarkwam, zonder iets te zeggen de handboeien losklikte en haar op het bed achterliet.
Charlotte trok het grauwe laken over haar ongewassen haren en hoopte tegen beter weten in dat iemand haar zou vinden. Deze ruimte onder de grond was ooit door haar man gemaakt. Arme Thomas. Hij geloofde dat de Koude Oorlog zou uitmonden in een mondiaal nucleair conflict en had onder de grond een bunker gebouwd met een voedselvoorraad voor minstens twee jaar. Dozen vol jodiumpillen, gasmaskers, ondoorlaatbare pakken en ontsmettingschemicaliën lagen in stalen kasten. De ruimte had een eigen houtgestookte cv-ketel, een keuken, een slaapkamer, een woonkamer. Hij had een generator neergezet om stroom op te kunnen wekken. Jarenlang had hij gebouwd en niemand wist dat de bunker bestond, behalve Jan-Albert, Charlotte en Lone.
Zij had de ruimte geheim gehouden, omdat ze zich schaamde voor een man die meer tijd besteedde aan zijn eigen angst dan aan haar of zijn zoon. Ze had er vaak schamper over gedaan: ‘De Russen? Die hebben geen enkele behoefte hun land naar de kloten te helpen. Als ze het westen aanvallen, is hun lot bezegeld. De Amerikanen zullen het land in as leggen.’
Het had hun huwelijk geen goed gedaan.
Jou wil ik nooit meer kwijt
Lone belde haar vader voor de derde keer die avond, maar kreeg opnieuw geen gehoor. Ze haalde het leren zakje uit haar broekzak en draaide een joint.
‘Wie bel je toch steeds?’ vroeg Mahinovic, die met een glas witte wijn op de bank in de woonkamer van haar appartement zat.
‘Mijn vader. Hij zou vanmiddag met zijn boot naar de Waddenzee gaan om een of twee etmalen in zijn geliefde natte woestijn door te brengen.’
‘Natte woestijn?’
Lone inhaleerde. ‘Zo noemt hij het altijd als de Waddenzee droogvalt. Prachtig gezicht trouwens, want de zeebodem wordt nooit helemaal droog. In het water weerspiegelt de wolkenlucht en bij zonsondergang strijkt er een oranje licht over de plassen.’
‘Hij zit vast naar het maanlicht te kijken. Kom lekker naast me zitten.’ Mahinovic klopte met een hand op de bank.
Telander kroop naast Mahinovic en legde haar hoofd op haar borst, een arm over haar heupen. Ze hoorde haar hart kloppen.
‘Ik maak me zorgen.’
‘Hoe vaak is hij in zijn leven op het wad geweest?’
‘Honderden keren.’
‘Nou dan? Hij is ervaren.’
‘Hij is ziek, doodziek zelfs.’
Mahinovic probeerde meer overeind te gaan zitten. ‘Wat heeft hij?’
‘Kanker. Hij heeft niet lang meer te leven.’
Mahinovic kuste Telander op haar hoofd en legde een hand op de hare. ‘Hebben jullie een goede band?’
Telander schokte even met haar schouders en kneep haar ogen dicht.
‘Nee.’
‘Wil je erover praten?’
Telander kwam overeind en pakte het glas dat op de salontafel stond. Ze nam een slok van de droge witte wijn.