Home>>read Dodenschip free online

Dodenschip(106)

By:Clive Cussler


Er was maar een fractie van een seconde om te beslissen, maar omdat het gewelf van de ruimte zo instabiel leek was er geen keus. Cabrillo greep Lincs arm en ze renden weg, zonder zich tijd te gunnen de zaklamp aan te zetten. Juan rende door de tunnel en streek met zijn vingers langs de wand. Hij voelde dat Linc dicht achter hem liep. Ze telden allebei de seconden en tegelijk wierpen ze zich plat op de grond toen de granaat explodeerde.

Scherven vlogen door de tunnel, en de drukgolf kwam aan als een mokerslag. De mannen krabbelden overeind en een ander geluid vulde de tunnel: een aanzwellend geraas van vallend gesteente dat door de explosie losgeraakt was en als een lawine op hen afkwam. Stof en gruis vielen van het gewelf op hun hoofden en schouders. Juan knipte zijn zaklamp aan, en op dat moment stortte een stuk rots zo groot als een motorblok voor hem neer. Hij sprong er als een hordeloper overheen en rende verder. Boven hem verschenen scheuren in het gewelf, gevorkt als zwarte bliksemschichten, en achter hem zwol het geraas van vallende stenen aan.

Toen werd het rustiger. Het oorverdovende geraas verstomde en er vielen alleen af en toe nog stenen. Juan vertraagde zijn passen. Met elke ademhaling zoog hij de stoffige lucht in zijn longen. Hij richtte de zaklamp naar de tunnel achter hen en zag de bergen puin en rotsblokken tot aan de zoldering.

‘Alles oké?’ hijgde hij.

Linc voelde aan de achterkant van zijn been, waar hij geraakt was door een brok steen. Hij zag geen bloed aan zijn vingers.

‘Ja. En jij?’

‘Ik zal me beter voelen als we weg zijn uit deze stofwolk. Kom mee.’

‘Bekijk het van de zonnige kant,’ zei Linc, terwijl ze verder liepen. ‘We hoeven ons geen zorgen te maken dat ze ons achtervolgen.’

‘Jij bent altijd een rasoptimist.’

Ze verkenden twee uur lang het onderaardse complex. Ze vonden slaapplaatsen voor wel honderdtachtig gevangenen, ruimten die ooit als laboratorium waren ingericht en de restanten van wat Linc herkende als een drukcabine.

‘Waarschijnlijk gebruikt om de effecten van plotselinge decompressie te bestuderen,’ merkte hij op.

Eindelijk kwamen ze aan het einde van de lange tunnel: daar was een deel van het gewelf ingestort, en beide mannen zagen dat het door een explosie veroorzaakt was. Juan snoof en rook een vage geur van explosieven.

‘Dit is recent ingestort.’

‘Toen de responsivisten hier weggingen?’

Juan knikte. Hij wilde nog niet toegeven aan zijn teleurstelling. Hij klauterde de puinhoop op en onder zijn voeten rolden brokken steen weg. Hij ging plat op het puin liggen en scheen met zijn zaklamp naar de opening tussen het plafond van de tunnel en de berg puin. Hij riep dat Linc ook moest komen.

‘Er is niets in deze catacomben wat ongezien moet blijven van de responsivisten. Hier ligt alleen oude troep die door het Japanse leger werd achtergelaten.’

‘Dus wat ze verborgen willen houden ligt ergens achter dit puin?’

‘Dat denk ik wel,’ zei Juan. ‘En aangezien ze ons in deze richting jagen vermoed ik dat de uitgang ook daarachter is.’

‘Waar wachten we dan op?’

Omdat Juan al het water uit de veldfles had gebruikt voor de geimproviseerde gifgasaanval, werd zijn tong na een uur hard zwoegen droog als leer. Zijn vingers werden rauw en bloederig van het verplaatsen van de scherpe stukken steen en zijn spieren raakten verkrampt door het werken in de nauwe ruimte. Naast hem werkte Linc als een onvermoeibare machine. Het leek wel of hij zich door niets liet weerhouden, maar Juan wist dat de energie van Linc ook niet onuitputtelijk was.

Langzaam baanden ze zich een weg door het puin, telkens voorzichtig bewegend en controlerend of er geen brokstukken uit het plafond losraakten. Elk halfuur verwisselden ze van plaats. Juan pakte de stukken steen op en gaf ze door naar Linc achter hem, tot ze van positie wisselden. Omdat Linc zo breedgeschouderd was moest de doorgang twee keer zo groot worden als voor Juan nodig was.

Juan probeerde een grote kei los te wrikken, maar wat hij ook deed, hij kreeg de steen niet in beweging. De kei zat klem tussen het puin. Hij haalde kleinere stukken steen weg rond de kei en sjorde weer met al zijn kracht. De grote steen bleef onbeweeglijk op zijn plek.

Boven de steen zat het plafond vol barsten en scheuren, en leek het even instabiel als de omgeving waar de responsivisten een granaat hadden laten exploderen. Mijnwerkers noemen zo’n plafond een druiventros en Juan wist dat brokstukken zonder waarschuwing los konden raken. Hij had nooit last van claustrofobie, maar nu voelde hij de ijzige vingers van paniek langs zijn ruggengraat kruipen.

‘Wat is het probleem?’ hijgde Linc achter hem.

Juan bracht moeizaam uit: ‘Hier is een steen die ik niet kan bewegen.’

‘Laat mij het eens proberen.’