Er klonk een geluid. Eliza bleef stokstijf staan en hield haar adem in. Op de open plek voor haar was een man van vlees en bloed. Het was de man met de zwarte baard die ze die ochtend vanuit haar slaapkamerraam had gezien. Hij zat op een omgevallen boom en maakte een geblokte doek open. Daarin zat een dikke punt van een pastei.
Eliza verborg zich naast het pad om hem gade te slaan. De eindjes van kale twijgjes bleven in haar korte haar steken toen ze omzichtig op een laaghangende tak klom om beter te kunnen zien. Naast de man stond een kruiwagen met aarde. Althans dat leek zo. Eliza wist dat dit maar een list was en dat hij zijn schatten onder de aarde had verborgen, want hij was natuurlijk de piratenkoning. Een van de zeeschuimers van Tregenna, of de géést van een zeerover. Een tot leven gewekte piraat die zijn kans afwachtte om de dood van zijn kameraden te wreken. Een geest die iets kwam afmaken, die in zijn schuilplaats op de loer lag om kleine meisjes te vangen en mee naar huis te nemen, zodat zijn vrouw ze in de pastei kon verwerken. Dat was natuurlijk dat schip dat ze op zee had gezien, dat grote zwarte schip dat in een oogwenk was verdwenen. Het was een spookschip en hij…
De tak waarop ze zat brak, Eliza tuimelde op de grond en belandde midden in een berg vochtige bladeren.
De man met de baard vertrok geen een spier. Zijn rechteroog leek een tikje te draaien en knipperde in Eliza’s richting terwijl hij op zijn pastei bleef kauwen.
Eliza krabbelde overeind, wreef over haar knie, richtte zich op en trok een dood blaadje uit haar haar.
‘Jij bent de nieuwe kleine dame,’ zei hij langzaam, terwijl de fijngekauwde pastei in zijn mond tot lijm transformeerde. ‘Ik heb gehoord dat je zou komen. Maar als ik zo vrij mag zijn, je lijkt niet erg op een dame, met die jongenskleren en dat verknipte haar van je.’
‘Ik ben gisteravond gekomen. Ik heb de storm meegebracht.’
‘Dan zit er heel wat macht in dat kleine lijfje van je.’
‘Zelfs zwakke mensen kunnen met voldoende wilskracht heel wat macht uitoefenen.’
Een borstelige rups van een wenkbrauw ging omhoog. ‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Mijn moeder.’
Te laat herinnerde Eliza zich dat ze niet werd geacht over haar moeder te praten. Met bonkend hart wachtte ze af wat de man zou zeggen.
Hij keek haar langzaam kauwend aan. ‘Dan denk ik dat ze wist waar ze het over had. Moeders hebben meestal gelijk.’
Ze voelde de warme tinteling van opluchting. ‘Mijn moeder is dood.’
‘De mijne ook.’
‘Ik woon nu hier.’
Hij knikte. ‘Dat weet ik.’
‘Ik heet Eliza.’
‘En ik Davies.’
‘Jij bent heel oud.’
‘Precies zo oud als mijn pink, maar iets ouder dan mijn tanden.’
Eliza haalde heel diep adem. ‘Ben jij een zeerover?’
Hij lachte. Het was een zwaar, puffend geluid als de rook uit een vuile schoorsteen. ‘Het spijt me je te moeten teleurstellen, meisje van me, ik ben hovenier, net als mijn vader voor mij. Ik ben de tuinman van de doolhof om precies te zijn.’
Eliza trok haar neus op. ‘Tuinman van de doolhof?’
‘Ik onderhoud de doolhof.’
Toen Eliza geen teken gaf dat ze hem begreep, wees Davies naar de hoge hagen achter hem, verbonden door een dubbel ijzeren hek. ‘Dat is een puzzel van heggen. Het doel is om je weg naar de andere kant te vinden zonder te verdwalen.’
Een puzzel waar iemand ín kon? Daar had Eliza nog nooit van gehoord. ‘Waar gaat hij heen?’
‘O, hij slingert alle kanten op. Als je geluk hebt en er helemaal doorheen komt, ben je aan de andere kant van het landgoed. Als je minder gelukkig bent…’ hij sperde zijn ogen dreigend wijd open, ‘kom je waarschijnlijk om van de honger voordat iemand beseft dat je weg bent.’ Hij boog zich naar haar toe en liet zijn stem dalen. ‘Ik stuit dikwijls op de botten van zulke ongelukkigen.’
De opwinding kneep Eliza’s stem af, zodat ze alleen maar kon fluisteren: ‘En als ik het haal? Wat vind ik dan aan het andere eind?’
‘Weer een tuin, een bijzondere tuin, en een huisje. Dat staat precies op de rand van het klif.’
‘Dat heb ik gezien. Vanaf het strand.’
Hij knikte. ‘Dat is heel goed mogelijk.’
‘Van wie is dat huis? Wie woont daar?’
‘Tegenwoordig niemand meer. Lord Archibald Mountrachet – die moet jouw overgrootvader zijn geweest – heeft het laten bouwen toen hij hier de baas was. Er zijn mensen die denken dat het een uitkijkpost was, om signalen te geven.’
‘Voor de smokkelaars, de piraten van Tregenna?’
Hij glimlachte. ‘Ik hoor al dat je met de jonge Mary Martin hebt gepraat.’
‘Mag ik daar gaan kijken?’