Home>>read De vergeten tuin free online

De vergeten tuin(82)

By:Kate Morton


Nell had niet tegen Cassandra gezegd dat het weer goed zou komen. Ze wist wel beter; ze wist dat het nooit en te nimmer goed zou komen. In plaats daarvan was ze gekomen, gewapend met pillen om Cassandra te helpen slapen, om haar voortijlende gedachten de genadeklap te geven en alles te laten verdwijnen, al was het maar voor een paar uur. En daarna had ze Cassandra mee naar huis genomen.

Bij Nell thuis was het beter; daar zaten de spoken minder comfortabel. Nells huis had zijn eigen spoken, dus de geesten die Cassandra had meegenomen hadden niet helemaal vrij spel.

De tijd die volgde was een mist van verdriet en afgrijzen en nachtmerries die zich niet af lieten schudden door de komst van de nieuwe dag. Ze wist niet wat ze erger vond: de nachten dat Nick haar gedachten in beslag nam en zijn geest die maar bleef vragen: waarom moesten we weg? Waarom moest ik Leo meenemen? Of de nachten waarin hij juist niet verscheen, wanneer ze alleen was en de duistere uren zich eindeloos dreigden uit te strekken, en de gedeeltelijke verlossing van de dageraad zich sneller van haar verwijderde dan ze die ooit kon najagen. En dan had je nog die droom. Dat akelige veld met zijn belofte dat ze hen kon terugvinden.

Overdag was het Leo die haar achtervolgde, het lawaai van zijn speelgoed, een huilbui, een handje dat haar rok pakte, smekend om te worden opgetild en vastgehouden. O, die sprankeling van onversneden vreugde in haar hart, heel even maar, gebarsten, maar niettemin heel werkelijk. De fractie van een seconde waarin ze het was vergeten. En daarna de doffe dreun van de werkelijkheid, als ze zich omdraaide om hem op te tillen en hij er niet was.

Ze had geprobeerd eropuit te gaan, in de waan dat ze de spoken op die manier kon ontsnappen, maar dat werkte niet. Waar ze ook kwam waren zo veel kinderen. De parken, de scholen, de winkels. Waren er altijd zo veel kinderen geweest? Dus was ze maar thuisgebleven en had ze dagen in Nells tuin doorgebracht, ruggelings onder de oude mangoboom, starend naar de wolken die overdreven, naar de volmaakt blauwe hemel door de bladeren van de Indische jasmijn, naar het wuiven van de palmbladeren, naar de kleine stervormige zaadjes die door de wind werden losgemaakt om op het tuinpad eronder te vallen.

Denkend aan niets. Pogend aan niets te denken. Denkend aan alles.

Zo had Nell haar op een middag in april aangetroffen. De seizoenen begonnen net te wisselen, de verstikkende hitte van de zomer was vertrokken en in de lucht hing een vermoeden van de naderende herfst. Cassandra’s ogen waren gesloten.

De eerste hint dat Nell vlakbij stond, was dat de warmte van haar huid was geweken en de binnenkant van haar oogleden iets donkerder was geworden.

Daarna klonk Nells stem. ‘Ik dacht wel dat ik je hier zou vinden.’

Cassandra zei niets.

‘Vind je het niet tijd worden om iets te gaan doen, Cass?’

‘Nell, alsjeblieft, laat me met rust.’

Langzamer en duidelijker gearticuleerd: ‘Je moet iets gaan doen.’

‘Alsjeblieft…’ Een potlood oppakken maakte haar fysiek onwel. En een schetsboek openslaan… Hoe kon ze het risico verdragen een glimp van een mollig wangetje op te vangen, of het puntje van een wipneus, of het boogje van die babylippen die ze wel kon zoenen…?

‘Je moet wat doen.’

Nell wilde alleen maar helpen, maar een deel van Cassandra wilde het uitschreeuwen en haar grootmoeder door elkaar schudden en straffen voor haar onbegrip. In plaats daarvan slaakte ze een zucht. Haar oogleden, nog steeds gesloten, trilden een beetje. ‘Dat hoor ik al genoeg van dokter Harvey. Ik hoef het niet ook nog eens van jou te horen.’

‘Ik bedoel het niet therapeutisch, Cass.’ Nell aarzelde voordat ze vervolgde: ‘Ik bedoel dat je moet beginnen een bijdrage te leveren.’

Cassandra deed haar ogen open en hief haar hand op tegen het felle licht. ‘Wat?’

‘Ik ben niet meer zo piep, lieverd. Ik heb hulp nodig. In huis, in de winkel, financieel.’

De grievende zinnen bleven in de heldere lucht hangen en de scherpe randen weigerden op te lossen. Hoe kon Nell zo kil en ongevoelig zijn? Cassandra beefde. ‘Mijn gezin is weg,’ bracht ze eindelijk uit, en haar keel deed zeer van de inspanning. Tranen vertroebelden haar gezichtsveld. ‘Ik ben in de rouw.’

‘Dat weet ik,’ zei Nell. Ze liet zichzelf naast Cassandra op de grond zakken en pakte haar hand. ‘Ik weet het, lieveling. Maar het is nu zes maanden. En jíj bent niet dood.’

Nu huilde Cassandra tranen met tuiten. De woorden hardop horen had de sluizen opengezet.

‘Jij bent hier,’ zei Nell zacht, terwijl ze in Cassandra’s hand kneep, ‘en ik heb hulp nodig.’

‘Ik kan het niet.’

‘Je kunt het wel.’

‘Nee…’ Haar hoofd bonkte; ze was moe, zo vreselijk moe. ‘Ik bedoel ik kán het niet, ik heb niets te geven.’