‘Dat zei mijn moeder ook altijd.’
‘O, ja?’ Mevrouw Hopkins keek Eliza niet aan. In plaats daarvan concentreerde ze zich op Eliza’s broek. ‘Nou, dat wil ik best geloven.’ Mevrouw Hopkins schudde haar hoofd en zei haastig: ‘Het is een trieste zaak, deze hele toestand. Ik meende dat die achter ons lag. Ik had nooit gedacht dat we er nu nog mee te maken zouden krijgen.’ Ze zuchtte. ‘Ach nou ja, wat gebeurd is, is gebeurd; je bent er nu eenmaal. Ik durf te wedden dat een stevige maaltijd met een stuk vlees je goed zal doen.’ Ze wees naar het bad. ‘Hup, erin. Ik ben niet van plan mezelf rugpijn te bezorgen door zo’n groot meisje als jij erin te tillen.’
Eliza tilde behoedzaam een been over de rand en stak haar voet in het water. Ze keek mevrouw Hopkins aan, die bemoedigend knikte. ‘Schiet nou maar op, straks vat je nog kou en ga je dood voordat je oom een blik op je heeft geworpen.’
Eliza hurkte in het lauwe water terwijl mevrouw Hopkins iets uit een bruine fles erbij goot, het washandje erin dompelde en Eliza zo hard begon af te boenen dat het meisje bang was dat ze zou gaan bloeden. Ze beet op haar lip en concentreerde zich net zo lang op het grimmige gezicht van mevrouw Hopkins tot de marteling eindelijk achter de rug was.
‘Dit was in opdracht van mevrouw,’ zei mevrouw Hopkins toen ze Eliza afdroogde. ‘Die rode vlekken trekken wel weg. Natuurlijk moest je gedesinfecteerd worden. Mevrouw doet nooit iets wat niet hoort.’ Ze trok een witte nachtjapon die naar zon en sinaasappels rook over Eliza’s hoofd. Het was de schoonste stof die ze ooit had gevoeld. De jurken die ze in Londen moest wassen, werden te drogen gehangen in de smog en de mist en voelden nooit zo lekker als deze. Mevrouw Hopkins gaf haar een knikje. ‘Zo kun je er wel mee door.’ Ze wierp een blik op het bergje smerige kleren. ‘Wat die betreft is verbranden nog te goed.’
‘Nee!’ Eliza sprong naar voren, griste Sammy’s kleren van de grond en drukte ze stevig tegen zich aan. ‘Ze zijn van mij. U mag ze niet verbranden.’
Mevrouw Hopkins knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Wat zullen we nu krijgen?’
‘Ze zijn van mij.’
Mevrouw Hopkins tuitte haar lippen.
‘Ik heb ze nodig.’
Het hoofd van de huishouding snoof. ‘Jij je zin. Mij kan het niets schelen. Zorg er alleen voor dat mevrouw ze niet ziet. Ik zeg het je nog één keer: ze houdt niet van vieze dingen. Als zij bij me komt klagen, zeg ik gewoon dat je ze zeker stiekem uit de vuilnisberg hebt getrokken. Dan zul je leren wat straf is.’
Met Sammy’s kleren tegen haar borst gedrukt, volgde Eliza mevrouw Hopkins verder door de halfdonkere gang met identieke deuren. Aan het eind was een deurtje dat veel smaller was dan de andere.
‘Waag het niet die deur open te maken.’ Mevrouw Hopkins was voor de een na laatste deur blijven staan. Ze keek Eliza met samengeknepen ogen aan. ‘Die is alleen voor de dienstmeisjes. Ze hebben hun slaap nodig, want ze moeten bij het krieken van de dag op om het as uit de haardvuren te vegen voor lieden als jij.’
Mevrouw Hopkins haalde een grote sleutel uit een plooi van haar jurk, stak die in het slot van de deur, maakte de deur open en ging naar binnen met een lantaarn die ze omhooghield.
Het was een donkere kamer; de lantaarn wierp maar heel weinig licht. In het midden zag Eliza een bed van glanzend zwart hout met vier bedstijlen waarop figuren leken te zijn uitgesneden die naar het plafond rezen.
Op het nachtkastje stond een dienblad met een stuk brood en een kom soep waar geen damp meer van afkwam. Geen vlees te bekennen, maar een gegeven paard mocht je niet in de mond kijken, zou mama zeggen. Eliza viel op de kom aan en lepelde de soep zo snel naar binnen dat ze de hik kreeg. Ze veegde met het brood door de lege kom om geen druppeltje te verkwisten.
Mevrouw Hopkins had haar enigszins verbijsterd gageslagen, maar zei niets. Ze vervolgde houterig haar werk, zette de lantaarn op een houten kist aan het voeteneind en sloeg de zware deken terug. ‘Ziezo, kruip er maar in. Ik heb niet de hele avond.’
Eliza gehoorzaamde. De lakens voelden koud en klam onder haar benen, die nog gevoelig waren van de wasbeurt.
‘Zo mager als een rietje,’ herhaalde mevrouw Hopkins hoofdschuddend. ‘We zullen eens horen wat de kok daarvan te zeggen heeft.’
Mevrouw Hopkins nam de lantaarn mee, Eliza hoorde de deur achter haar dichtgaan en daarna was ze alleen in het aardedonker, luisterend naar het kraken van het vermoeide skelet van het oude huis onder zijn blinkende uiterlijk.
De duisternis in de kamer had een geluid, dacht Eliza. Een diep, ver gerommel. Het ging maar door, het klonk dreigend, maar het kwam nooit voldoende dichtbij om zich als iets onschuldigs te laten kennen.