Eliza beet op haar lip.
‘Is dat duidelijk?’ Er was een onverwachte trilling in haar tantes stem geslopen.
Eliza knikte vaag, meer van verrassing dan instemming.
‘Je oom is een heer. Hij begrijpt zijn verantwoordelijkheden.’ Haar tantes blik dwaalde naar een portret van een man van middelbare leeftijd, met rossig haar en een sluw gezicht, bij de deur. Behalve zijn rode haar leek hij in niets op Eliza’s moeder. ‘Je mag nooit vergeten hoe fortuinlijk je bent. Je moet je uiterste best doen, zodat je de ruimhartigheid van je oom ooit waard zult blijken.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Eliza, denkend aan wat meneer Thomas had gezegd.
Haar tante draaide zich om en trok aan een hendeltje aan de muur.
Eliza slikte en vatte de moed om iets te zeggen. ‘Neem me niet kwalijk, mevrouw,’ zei ze zacht. ‘Zal ik mijn oom leren kennen?’
Haar tantes linkerwenkbrauw ging omhoog. Even verschenen er rimpeltjes op haar voorhoofd voordat het weer glad werd en op albast ging lijken. ‘Mijn man is in Schotland om foto’s van Brechin Cathedral te maken.’ Ze kwam een stap dichterbij en Eliza voelde iets van spanning om haar heen. ‘Je oom heeft je wel onderdak geboden, maar hij is een drukbezet man, een belangrijk man, een man die er niet van gediend is door kinderen te worden gestoord.’ Ze perste de lippen zo dicht op elkaar dat de kleur er even uit verdween. ‘Je mag hem nooit voor de voeten lopen. Het getuigt al van voldoende goedheid dat hij je hierheen heeft gehaald; meer mag je niet van hem verlangen. Heb je dat begrepen?’ De lippen van haar tante trilden. ‘Nou?’
Eliza knikte haastig.
Gelukkig ging de deur weer open en daar was meneer Thomas.
‘Hebt u gebeld, mevrouw?’
‘Ja, Thomas,’ zei de tante, zonder haar ogen van Eliza af te wenden. ‘Dit kind moet gereinigd worden.’
‘Jawel, mevrouw. Mevrouw Hopkins laat het bad al vollopen.’
De tante rilde. ‘Laat haar wat carbolzuur aan het water toevoegen. Iets wat krachtig genoeg is om die Londense viezigheid te verwijderen.’ Daarna mompelde ze. ‘Ik zou wensen dat het ook al dat andere verwijderde waarmee ze naar ik vrees is besmet.’
Eliza volgde het flakkerende licht van de lantaarn van mevrouw Hopkins naar boven via een trap met een loper en een gang. De blikken van mannen die al lang dood waren volgden hen vanuit vergulde lijsten, en Eliza bedacht hoe vreselijk het moest zijn om je portret te laten schilderen, om zo lang te moeten stilzitten, en dat alleen om voor altijd een laagje van jezelf achter te laten op een schildersdoek dat eenzaam in een donkere gang moest hangen.
Ze hield haar pas in. De persoon op het laatste schilderij herkende ze. Het was anders dan het werk in de kamer beneden: hierop was hij jonger. Zijn gezicht was voller, en weinig wees op de sluwe vos die zich later een weg naar de oppervlakte zou knagen. In het gezicht van de jongeman op dit portret herkende Eliza haar moeder wel.
‘Dat is je oom,’ zei mevrouw Hopkins. ‘Je zult hem gauw genoeg in het echt ontmoeten.’ De woorden ‘in het echt’ maakten Eliza attent op de roze en crèmekleurige vlekken verf van de laatste penseelstreken van de kunstenaar die op het doek waren achtergebleven. Huiverend moest ze denken aan de bleke, vochtige vingers van meneer Mansell.
Mevrouw Hopkins was doorgelopen en Eliza haastte zich achter haar aan. Het hoofd van de huishouding bleef eindelijk staan, duwde een deur open en neeg het hoofd ten teken dat ze op hun bestemming waren.
De kamer was groter dan het hokje dat Eliza met Sammy en haar moeder in Londen had gedeeld. Alle wanden waren tot schouderhoogte betimmerd met donkere lambrisering, en daarboven waren de muren tot het plafond bekleed met tegels waarop wijnrode bloemen stonden. Omgeven door houten schotten stond een grote, witte bak in de vorm van een reusachtige juskom.
‘Nou? Waar wacht je op, meisje? Je doet alsof je nog nooit een badkuip hebt gezien.’
Een badkuip. Eliza had wel over zulke dingen horen praten, maar nooit gedacht dat ze ook echt bestonden. Niet zulke althans. Zo groot, zo diep en blinkend. Toen ze dichterbij kwam, zag Eliza dat de kuip halfvol water stond. Ze zag een washandje en vroeg zich af hoe ze zichzelf moest afsponzen.
‘Ik heb niet de hele avond de tijd, meisje. Ik heb nog meer te doen. Kom hier, dan zal ik je helpen met uitkleden.’
Uitkleden?
Mevrouw Hopkins wenkte. ‘Eerst die blouse maar eens uit. Die broek ook.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Een meisje in een broek. Dat heb ik nog nooit gezien. En dat haar van je! Alsof er een rat aan heeft geknaagd.’
Eliza probeerde het nog steeds te begrijpen. ‘Bedoelt u al mijn kleren? Direct?’
‘Natuurlijk, ben je niet goed wijs? Hoe moeten we je anders in bad doen?’ Mevrouw Hopkins maakte de knopen van Eliza’s blouse los, trok hem uit en hield hem tussen duim en wijsvinger, net zoals meneer Mansell zijn zakdoek weer had aangepakt. Uiteindelijk liet ze het kledingstuk op de grond vallen en richtte ze haar aandacht weer op Eliza. Ze stiet een laag fluittoontje uit. ‘Tjonge, je bent zo dun als een rietje.’