Eliza wierp een blik omhoog naar Newton, die een kleine zucht slaakte en zijn wenkbrauwen optrok. ‘Al kijk ik er nauwelijks van op dat de moeder van juffrouw Eliza geen bijzonderheden over het bestaan van haar familie heeft losgelaten, dat verandert niets aan het feit dat het zo is.’ Hij knikte naar de oude juffrouw Sturgeon. ‘Het staat allemaal in die papieren.’ Hij liep naar buiten en hield het portier van het rijtuig open. ‘Juffrouw Eliza?’ zei hij, gebarend dat ze in moest stappen.
‘Ik haal mijn man erbij,’ zei mevrouw Swindell.
‘Juffrouw Eliza?’
‘Mijn man zal je wel mores leren.’
Wat de waarheid over haar familie ook mocht zijn, Eliza besefte dat de keus eenvoudig was: het rijtuig of het armenhuis. Op dit punt had ze verder geen zeggenschap over haar bestemming. Haar enige keus was zich uit te leveren aan de genade van een van de mensen die zich hier hadden verzameld. Ze haalde diep adem en deed een stap in de richting van Newton. ‘Ik heb niets ingepakt…’
‘Iemand moet meneer Swindell gaan halen!’
Newton glimlachte grimmig. ‘Ik kan me niet voorstellen dat hier iets is wat op Blackhurst Manor past.’
Inmiddels had zich een kleine menigte buurtbewoners verzameld. Iets terzijde stond mevrouw Barker met een mand met nat wasgoed tegen haar middel met open mond toe te kijken, en de kleine Hatty stond met haar snotterige wang tegen Sarahs jurk geleund.
‘Als je zo vriendelijk wilt zijn, juffrouw Eliza.’ Newton ging naast het geopende portier staan en maakte een uitnodigend gebaar naar binnen.
Met een laatste blik op de kortademige mevrouw Swindell en de dames Sturgeon beklom Eliza het uitgeklapte trapje en ze verdween in het donkere interieur van het rijtuig.
Pas toen het portier achter haar dichtging, besefte Eliza dat ze niet alleen was. Tegenover haar, in de donkere plooien van de bekleding aan de andere kant van het rijtuig, zat iemand die ze herkende. Een man met een lorgnet in een keurig pak. Haar maag draaide zich om. Ze wist direct dat dit de Boze Man was voor wie mama had gewaarschuwd en besefte dat ze moest ontsnappen. Maar toen ze zich radeloos omdraaide naar het dichte portier, gaf de Boze Man een klap tegen de wand achter hem en het rijtuig zette zich in beweging.
DEEL 2
21
Cornwall, Engeland, 1900
Terwijl ze voortsnelden over Battersea Bridge Road, bestudeerde Eliza het rijtuigportier. Misschien zou de deur wel openspringen als ze een van de knoppen omdraaide, of in een van die groeven kneep, en kon ze zich met een val in veiligheid brengen. De aard van die veiligheid was dubieus; als ze de val overleefde, zou ze nog een manier moeten zien te vinden om aan het armenhuis te ontkomen, maar dat leek haar toch beter dan te worden afgevoerd door de man die haar moeder de stuipen op het lijf had gejaagd.
Met een hart dat tekeerging als een mus die gevangenzat in haar ribbenkast, stak ze voorzichtig haar hand uit, pakte ze de hendel en…
‘Dat zou ik niet doen als ik jou was.’
Ze keek vlug op.
De man zat naar haar te kijken; zijn ogen werden vergroot door de glazen van zijn lorgnet. ‘Je zult onder de wielen van het rijtuig terechtkomen en doormidden worden gesneden.’ Hij glimlachte vreugdeloos, waardoor er een gouden tand zichtbaar werd. ‘En wat moet ik dan tegen je oom zeggen? Dat ik twaalf jaar op jacht ben geweest om je uiteindelijk in twee helften bij hem af te leveren?’ Daarna maakte hij een geluid; het waren snelle, snuivende geluiden. Eliza begreep alleen dat hij lachte omdat zijn mondhoeken omhoogkrulden.
Het geluid stopte even snel als het was begonnen en zijn mond nam weer een zure uitdrukking aan. Hij streek over zijn borstelige snor die op zijn bovenlip zat als de staarten van twee eekhoorntjes. ‘Mijn naam is Mansell.’ Hij leunde naar achteren en deed zijn ogen dicht. Hij sloeg zijn bleke, klam ogende handen over elkaar op de glimmende knop van een donkere wandelstok. ‘Ik werk voor je oom, en ik ben een heel lichte slaper.’
Terwijl Mansells ademhaling regelmatig werd, dansten de wielen van het rijtuig met een metaalachtig geluid over de kasseien van het ene steegje na het andere. Bakstenen gebouwen flitsten langs, grauw en grijs zover het oog reikte. Eliza bleef stijfjes zitten. Beelden en vragen stormden met zo’n vaart langs dat ze er vaag van werden. Ze voelde zich alsof ze eindeloos in een draaimolen had gezeten en nu wachtte tot haar gedachten zich weer zouden ordenen.
Ze probeerde haar eigen ademhaling gelijk op te laten gaan met het ritme van de galop van de paarden. Ze concentreerde zich op het koude leer van de zitting onder haar. Ze drukte eerst één dijbeen erop, daarna het andere, vervolgens allebei tegelijk zodat haar knieën op en neer dansten als twee glanzende appels in een ton met water. Het was het enige wat ze kon doen om te voorkomen dat haar benen sidderden. Ze voelde zich getransporteerd, als een personage dat uit de bladzijden was geknipt van het ene verhaal, waarin ritme en context bekend waren, om tamelijk achteloos in een ander verhaal te worden geplakt.