Home>>read De vergeten tuin free online

De vergeten tuin(73)

By:Kate Morton


‘Kom nou, Margaret. Kop op. Denk maar aan de veertig dagen en veertig nachten van Christus.’

De oude juffrouw Sturgeon gaf blijk van haar eigen indrukwekkende conditie door Eliza’s arm stevig in haar greep te houden, terwijl ze zich vooroverboog om haar ineengezakte nicht te troosten, die inmiddels zat te snotteren: ‘Maar zijn kraaloogjes en die vreselijke, beweeglijke neus…’ Haar adem stokte. ‘Ieieieie! Daar is hij weer!’

Aller ogen draaiden zich in de aangewezen richting. Achter een vat whisky zat een trillende rat. Eliza gunde hem de vrijheid.

‘Kom hier, ondier!’ Mevrouw Swindell greep een dweil en joeg al meppend het knaagdier de hele winkel door.

Margaret gilde, juffrouw Sturgeon probeerde haar te sussen, mevrouw Swindell vloekte, glas kletterde aan scherven en vervolgens klonk er als uit het niets een andere stem. Een harde, diepe stem.

‘Hou daar onmiddellijk mee op.’

Al het kabaal verstomde toen Eliza, mevrouw Swindell en de twee Sturgeons zich omdraaiden om te zien waar de woorden vandaan kwamen. In de deuropening stond een man die geheel in het zwart was gekleed. Achter hem stond een blinkend rijtuig. Buurtkinderen dromden eromheen, voelden aan de wielen en keken bewonderend naar de blinkende lantaarns voorop. De man liet zijn blik over het tafereel voor hem dwalen.

‘Juffrouw Eliza Makepeace?’

Eliza knikte met een rukje van haar hoofd. Ze stond met een mond vol tanden. Ze was zo chagrijnig dat haar enige vluchtweg werd geblokkeerd dat ze zich niet eens afvroeg wie de vreemde was die haar naam kende.

‘Ben jij de dochter van Georgiana Mountrachet?’ Hij gaf Eliza een foto. Het was mama, veel jonger en gekleed in de chique kleren van een rijke dame. Eliza zette grote ogen op en knikte verward.

‘Ik ben Finneus Newton. Ik kom je ophalen namens lord Linus Mountrachet van Blackhurst, om je naar huis te brengen, naar het landgoed van de familie.’

Eliza’s mond viel open, al was dat niet zo wijd als die van de dames Sturgeon. Mevrouw Swindell plofte op een stoel, ten prooi aan een plotselinge aanval van apoplexie. Haar mond ging open en dicht als van een vis op het droge en ze blaatte verward: ‘Lord Mountrachet…? Blackhurst…? Familielandgoed…?’

De oude juffrouw Sturgeon rechtte de rug. ‘Meneer Newton, ik vrees dat ik u niet zomaar hier kan laten binnenlopen zonder een of ander gerechtelijk bevel te tonen. Wij van de parochie hebben onze verantwoordelijkheid…’

‘Alles staat hierin.’ De man liet een document zien. ‘Mijn opdrachtgever heeft met succes het voogdijschap over deze minderjarige aangevraagd.’ Hij wendde zich tot Eliza en vertrok amper een spier bij het zien van haar ongebruikelijke tenue. ‘Kom maar mee, juffrouw. Er dreigt onweer en we hebben een hele reis voor de boeg.’

Het kostte Eliza maar een fractie van een seconde om een besluit te nemen. Het kon haar niets schelen dat ze nog nooit van lord Mountrachet noch van Blackhurst Estate had gehoord. Het kon haar niets schelen of deze meneer Newton de waarheid sprak, en evenmin dat mama altijd zo resoluut zwijgzaam was geweest over haar familie en dat haar gezicht altijd betrok wanneer Eliza aandrong op meer informatie. Alles was beter dan het armenhuis. En als Eliza het verhaal van deze man accepteerde, als ze aan de klauwen van de dames Sturgeon ontsnapte, en als ze afscheid nam van de Swindells en hun koude, eenzame dakkamer, had ze het gevoel dat ze zichzelf even goed redde als wanneer het haar was gelukt om zich los te rukken en naar buiten te rennen.

Ze haastte zich naar meneer Newton, ging achter de mouw van zijn mantel staan en wierp een steelse blik op zijn gezicht. Van dichtbij was hij minder groot dan hij had geleken toen zijn silhouet zich in de deuropening aftekende. Hij was tonrond en groot noch klein. Zijn huid was rossig en onder zijn zwarte hoge hoed zag Eliza haar dat in de loop der jaren van bruin naar zilvergrijs was gebleekt.

Terwijl de dames Sturgeon de voogdijpapieren bestudeerden, kwam mevrouw Swindell eindelijk weer tot zichzelf. Ze drong zich naar voren en porde met een dunne, knokige vinger in de richting van Newtons borst, om elk zoveelste woord van nadruk te voorzien. ‘Dit is niets anders dan een trúc, en ú, meneer, bent een óplichter.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet wat u met dit meisje van plan bent, hoewel ik me dat vrij goed kan voorstellen, maar u zult haar niet met uw slinkse trucjes van mij aftroggelen.’

Zo te zien moest Newton een brok weerzin inslikken. ‘Ik kan u verzekeren dat er geen sprake is van trucjes, mevrouw.’

‘O, nee?’ Haar wenkbrauwen schoten omhoog en haar lippen vormden een vochtige grijns. ‘O, nee?’ Ze wendde zich triomfantelijk tot de dames Sturgeon. ‘Het zijn leugens, niets dan leugens en hij is een lelijke leugenaar. Dit meisje hééft helemaal geen familie, ze is een weeskind, dat is ze. Een wees. En ze is van mij, ik mag met haar doen wat ik wil.’ Haar mond kreeg een zegevierend trekje omdat ze zich in een onaanvechtbare positie waande. ‘Toen haar moeder stierf, is ze aan mij toevertrouwd omdat ze nergens anders heen kon.’ Ze zweeg een poosje triomfantelijk. ‘Jawel, haar moeder heeft het me zelf verteld: ze had geen noemenswaardige familie. In al die dertien jaar dat ik haar heb gekend, heeft ze het nooit over familie gehad. Deze man is een zwendelaar.’