Mevrouw Swindell, op haar tenen getrapt door deze schandalige belediging van haar kamer, keek Eliza fronsend aan.
De oudste juffrouw Sturgeon wendde zich tot de jongste, die nog in de deuropening stond alsof ze klem zat. ‘Ik raad je aan een zakdoek voor je neus te houden, Margaret, met je broze gestel.’
De jonge vrouw knikte en trok een kanten zakdoekje uit haar mouw. Ze vouwde het tot een driehoekje, hield dat tegen haar mond en neus en deed aarzelend een stap naar binnen.
Vervuld van de zekerheid van haar eigen rechtschapenheid ging de oude juffrouw Sturgeon onverdroten verder. ‘Ik kan je tot mijn genoegen meedelen dat we een plaats voor je hebben gevonden, Eliza. Zodra we van je situatie hoorden, hebben we geprobeerd een plek te vinden. Je bent nog te jong voor een positie in de huishouding – en vermoedelijk mis je er ook de juiste instelling voor – maar het is ons toch gelukt. Met Gods hulp hebben we een plek in het plaatselijke armenhuis voor je gevonden.’
Eliza’s adem stokte in haar keel.
‘Dus als je je spulletjes pakt…’ Haar blik gleed opzij onder haar dikke wimpers. ‘… althans wat er is, dan moesten we maar eens gaan.’
Eliza schudde haar hoofd.
‘Kom op, niet talmen. We moeten gaan.’
‘Nee!’ zei Eliza.
Mevrouw Swindell gaf Eliza een klap op haar achterhoofd en de oudste juffrouw Sturgeon zette grote ogen op. ‘Je mag van geluk spreken dat je een plek krijgt, Eliza. Ik kan je verzekeren dat meisjes die aan hun lot zijn overgelaten ergere dingen boven het hoofd hangen dan het armenhuis.’ De oude juffrouw Sturgeon haalde veelbetekenend haar neus op en ze hief haar kin op. ‘Kom maar mee.’
‘Nee.’
‘Misschien is ze achterlijk,’ zei de jonge juffrouw Sturgeon vanachter haar zakdoek.
‘Ze is niet achterlijk,’ zei mevrouw Swindell. ‘Alleen maar boosaardig.’
‘De Heer beschikt over al zijn lammeren, zelfs de boosaardige,’ zei de oude juffrouw Sturgeon. ‘Welnu, Margaret, zoek jij eens wat gepastere kleding voor het meisje. En voorzichtig met het inademen van deze vieze lucht.’
Eliza schudde haar hoofd. Ze ging niet naar het armenhuis en ze was ook niet van plan Sammy’s kleren uit te trekken. Die hoorden nu bij háár.
Dit was zo’n moment waarop haar vader heldhaftig in de deuropening zou moeten verschijnen om haar op te tillen en mee te nemen op zijn boot over de zee, op zoek naar avontuur.
‘Dit kan er wel mee door,’ zei mevrouw Swindell, terwijl ze Eliza’s haveloze hemdjurkje omhooghield. ‘Waar zij heen gaat, heeft ze niet meer nodig.’
Eliza moest plotseling denken aan wat haar moeder had gezegd. Die had altijd volgehouden dat een mens zichzelf moest zien te redden. Dat zelfs zwakke mensen met voldoende wilskracht veel macht konden uitoefenen. Opeens wist ze wat haar te doen stond. Zonder te aarzelen sprong ze naar de deur.
De oude juffrouw Sturgeon, in het voordeel door haar massa en verrassend snelle reactie, versperde haar de weg. Mevrouw Swindell vormde de achterhoede.
Eliza boog het hoofd en ramde het hinderlijke vlees van mejuffrouw Sturgeon en zette er met al haar kracht haar tanden in. De oude juffrouw Sturgeon slaakte een gil en greep naar haar dij. ‘Wel verdorie, klein loeder dat je bent!’
‘Tante! Ze heeft u vast hondsdolheid bezorgd!’
‘Ik zei toch dat het een kreng is,’ zei mevrouw Swindell. ‘Kom, laat die kleren maar zitten; we moeten haar naar beneden zien te krijgen.’
Ze pakten allebei een arm en de jongste juffrouw Sturgeon volgde op de voet om zinloos te waarschuwen voor de deuropening en de trap, terwijl Eliza wild om zich heen schopte en sloeg.
‘Hou je rustig, meisje!’ blafte de oude juffrouw Sturgeon.
‘Help!’ schreeuwde Eliza, die zich bijna had losgerukt. ‘Iemand moet me helpen!’
‘Ik kan je aan een pak slaag helpen,’ siste mevrouw Swindell toen ze onder aan de trap stonden.
Toen was er opeens sprake van een onverwachte bondgenoot.
‘Ratten! Ik heb een rat gezien!’
‘Er zijn geen ratten in mijn huis!’
De jonge juffrouw Sturgeon slaakte een gil en sprong op een stoel, waardoor er een verzameling groene flessen op de grond viel.
‘Kluns! Als er iets kapot is, moet je het betalen.’
‘Maar dat is uw eigen schuld. Als er hier geen ratten waren…’
‘Die heb ik niet! Er zijn hier absoluut geen ratten…’
‘Ik heb hem zelf gezien, tante. Een afschuwelijk beest, zo groot als een hond, met zwarte kraaloogjes en lange, scherpe klauwen…’ Ze zweeg en zeeg tegen de rugleuning van de stoel ineen. ‘Ik krijg een appelflauwte. Voor zulke verschrikkingen ben ik niet in de wieg gelegd.’