‘Ga je in het huis zelf logeren?’ vroeg Grey.
Cassandra schudde haar hoofd. ‘Volgens de notaris die de sleutel heeft, is het eigenlijk niet bewoonbaar. Ik heb een kamer in een hotel in de buurt gereserveerd, Hotel Blackhurst. Dat is het huis waar Nells familie vroeger woonde, de Mountrachets.’
‘Jouw familie,’ zei Ruby.
‘Ja.’ Daar had Cassandra nog niet bij stilgestaan. Daar gingen haar lippen weer, er verscheen ongewild een aarzelende glimlach.
Ruby rilde theatraal. ‘Ik ben vreselijk afgunstig. Ik zou heel wat overhebben voor zo’n mysterie in mijn eigen familieverleden, zo’n opwindende puzzel.’
‘Het is inderdaad heel opwindend. Ik denk dat het me te pakken begint te krijgen. Ik kan dat beeld van dat kleine meisje op de kade, die kleine Nell, weggeplukt uit haar familie, maar niet van me afzetten. Ik wil dolgraag weten wat er werkelijk is gebeurd, hoe ze moederziel alleen aan de andere kant van de wereld is beland.’ Opeens werd ze verlegen toen ze besefte dat ze een heleboel had gezegd. ‘Misschien is dat mal van me.’
‘Helemaal niet. Ik vind dat volkomen begrijpelijk.’
Iets in Ruby’s meedogende toon maakte dat Cassandra verstrakte. Ze wist wat er komen ging. Haar maag trok samen en ze zocht ijlings naar woorden om het gesprek een andere richting te geven.
Maar ze was niet snel genoeg.
‘Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe het is om een kind te verliezen,’ zei Ruby vriendelijk. Haar woorden prikten door de beschermlaag om Cassandra’s verdriet, zodat Leo’s gezicht, zijn geur en zijn tweejarigenlach vrijkwamen.
Toen Ruby haar hand pakte, lukte het haar op de een of andere manier te knikken, een beetje te glimlachen en de herinneringen terug te dringen.
‘Na wat er met je zoontje is gebeurd, is het geen wonder dat je zo vastbesloten bent om je grootmoeders verleden te ontrafelen.’ Ruby kneep even in haar hand. ‘Dat lijkt me volslagen logisch: jij hebt een kind verloren en nu hoop je er een terug te vinden.’
20
Londen, Engeland, 1900
Zodra ze de hoek van Battersea Bridge Road om kwamen, wist Eliza wie het waren. Ze had hen al eens eerder op straat gezien, de oude dame en de jonge, tot in de puntjes gekleed. Ze deden hun Goede Werken met een gewelddadig soort beslistheid, alsof God in eigen persoon uit de hemel was gedaald om het hun te vragen.
Sinds Sammy’s dood had meneer Swindell gedreigd de Goeddoeners te waarschuwen. Hij had geen gelegenheid voorbij laten gaan om Eliza eraan te herinneren dat hij haar naar het armenhuis zou sturen als ze geen manier vond om geld voor twee te verdienen. En al deed Eliza haar best – ze joeg in elk verloren moment op ratten voor meneer Rodin – haar talent voor die jacht leek haar in de steek te hebben gelaten, en elke week werd haar huurachterstand groter.
Beneden werd er aangeklopt. Eliza verstijfde. Ze keek om zich heen en vervloekte het scheurtje in het pleisterwerk en de verstopte schoorsteen. Een kamer zonder ramen zodat niemand je kon zien was allemaal goed en wel als je het straatleven wilde bespioneren, maar niet handig als je opeens de dringende behoefte voelde om te ontsnappen.
Er werd opnieuw geklopt. Het klonk kort en beslist, alsof de handen weigerden langer contact met zo’n onsmakelijk onderkomen te maken. Daarna klonk een hoge, schrille stem, die zich niets aantrok van de bakstenen muur: ‘Joe-hoe. De parochie!’
Eliza hoorde de deur opengaan, het belletje aan de deurpost rinkelde.
‘Ik ben mejuffrouw Rodha Sturgeon en dit is mijn nichtje, juffrouw Margaret Sturgeon.’
Daarna klonk de stem van mevrouw Swindell. ‘Aangenaam.’
‘Tjonge, wat staan hier een boel grappige oude dingen, en amper ruimte om je te keren.’
Daar klonk mevrouw Swindell weer. Nu was haar stem wat zuurder. ‘Kom maar mee, het meisje is boven. En goed uitkijken, als je iets breekt, moet je dat betalen.’
Er kwamen voetstappen dichterbij. De vierde tree kraakte, daarna nog een keer en toen weer. Eliza wachtte. Haar hart klopte zo snel als dat van een van de gevangen ratten van meneer Rodin. Daarna ging de verraderlijke deur open en stonden de twee Goeddoeners in de deuropening.
De oudste van de twee glimlachte, en haar ogen trokken zich terug in de plooien van haar huid. ‘Wij zijn dames van de parochie,’ zei ze opgewekt. ‘Ik ben juffrouw Rodha Sturgeon en dit is mijn nicht, juffrouw Margaret Sturgeon.’ Ze boog zich naar voren zodat Eliza terugdeinsde. ‘En jij moet de kleine Eliza Makepeace zijn.’
Eliza reageerde niet. Ze trok een beetje aan Sammy’s pet die ze nog altijd droeg.
De oude dame nam het donkere, groezelige vertrekje in zich op. ‘Hemeltje,’ zei ze klakkend met haar tong. ‘Ze hebben je hachelijke omstandigheden niet overdreven.’ Ze hief haar hand en waaierde haar volle boezem koelte toe. ‘Nee, die hebben ze bepaald niet overdreven.’ Ze liep langs Eliza heen. ‘Geen wonder dat ziekte hier alle kans krijgt. Er zijn niet eens ramen.’