‘Maar hoe was zij er aangekomen?’ vroeg Cassandra. ‘Waar had zij ze bemachtigd?’
‘Ze zei dat ze bij de spullen van haar moeder lagen,’ zei Ruby. ‘Haar moeder Mary was bij Clara ingetrokken toen ze weduwe was geworden, en heeft tot haar dood halverwege de jaren zestig bij haar gewoond. Ze waren allebei weduwe en ik begreep dat ze goed gezelschap voor elkaar waren. Clara was althans verrukt om een toehoorder te hebben die ze kon overladen met verhalen over haar lieve moeder. Voor ik wegging, moest ik met alle geweld een levensgevaarlijk trapje op om Mary’s kamer te bekijken.’ Ruby boog zich naar Cassandra. ‘Dat was een verrassing. Mary mocht dan al veertig jaar dood zijn, maar die kamer zag eruit alsof ze elk ogenblik thuis kon komen. Het was verrukkelijk griezelig: een smal eenpersoonsbed, nog altijd perfect opgemaakt, op het nachtkastje lag een krant opengevouwen op de bladzijde met een kruiswoordpuzzel die gedeeltelijk was opgelost. En bij het raam stond een kleine kist met een slot. Intrigerend.’ Ze haalde een hand door haar wilde bos grijs haar. ‘Ik zal je vertellen dat ik me tot het uiterste moest beheersen om die kamer niet door te hollen en dat slot met mijn blote handen open te trekken.’
‘Heeft ze hem opengemaakt? Heb je gezien wat erin zat?’
‘Nee, jammer hè? Ik kon me gelukkig bedwingen en even later moest ik de kamer weer uit. Ik moest me tevredenstellen met de tekeningen van Nathaniel Walker en Clara’s verzekering dat er niet nog zoiets tussen haar moeders spullen lag.’
‘Was Mary ook kunstenares?’
‘Mary? Nee, ze was huishoudster geweest. Althans in haar jonge jaren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had ze in een munitiefabriek gewerkt en daarna moet ze uit de huishouding zijn gegaan. In zekere zin althans. Ze trouwde met een slager en de rest van haar leven maakte ze bloedworst en moest ze de snijplanken schoonhouden. Ik weet niet wat ik erger had gevonden!’
‘Hoe dan ook,’ zei Cassandra fronsend, ‘hoe was ze in hemelsnaam hieraan gekomen? Nathaniel Walker was berucht geheimzinnig over zijn werk en de tekeningen zijn heel zeldzaam. Hij gaf er nooit een weg en tekende zelfs zelden een contract met uitgevers die het copyright van het origineel wilden hebben, en dat was het voltooide kunstwerk. Het is me een raadsel waarom hij afstand zou hebben gedaan van deze onvoltooide tekeningen.’
Ruby haalde haar schouders op. ‘Geleend? Gekocht? Misschien had ze ze wel gepikt. Ik zou het niet weten en ik moet bekennen dat het me ook weinig kan schelen. Ik beschouw het met liefde als een van die prachtige mysteries van het leven. Ik dank God op mijn blote knieën dát ze er de hand op had gelegd en hun waarde nooit heeft beseft, dat ze ze nooit de moeite waard heeft gevonden om op te hangen, zodat ze de hele twintigste eeuw zo prachtig voor ons bewaard zijn gebleven.’
Cassandra boog zich wat dichter naar de tekeningen toe. Ze had ze weliswaar nog nooit eerder gezien, maar herkende ze toch. Ze waren onmiskenbaar een eerste opzet voor de illustraties in het sprookjesboek. Ze waren sneller getekend en de lijnen waren gretig en op verkennende wijze getrokken, vervuld van het eerste enthousiasme van de kunstenaar voor zijn onderwerp. Cassandra’s ademhaling werd oppervlakkig toen ze zich haar eigen gevoelens herinnerde wanneer ze aan een tekening begon. ‘Ongelooflijk om de kans te krijgen werk in uitvoering te zien. Ik denk wel eens dat het veel meer over een kunstenaar vertelt dan zijn voltooide werk ooit zou kunnen.’
‘Net als de beelden van Michelangelo in Florence.’
‘Precies.’ Cassandra keek haar van opzij aan, gerustgesteld door Ruby’s helderheid. ‘Ik kreeg kippenvel toen ik voor het eerst een afbeelding zag van die knie die uit het marmer tevoorschijn komt. Alsof de figuur al die tijd in steen gevangen had gezeten, wachtend op iemand die bedreven genoeg was om hem te verlossen.’
Ruby straalde. ‘Hé,’ zei ze, alsof ze opeens een idee kreeg. ‘Je bent maar één avond in Londen, laten we eens vorstelijk uit eten gaan. Ik had een afspraak met mijn vriend Grey, maar die begrijpt het wel. Of ik neem hem ook mee, dat is wel zo gezellig tenslotte…’
‘Neem me niet kwalijk, mevrouw,’ klonk een stem met een Amerikaans accent, ‘werkt u hier?’
Een grote man met zwart haar was tussen hen komen staan.
‘Ja zeker,’ zei Ruby. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Mijn vrouw en ik rammelen van de honger en een van de mensen boven zei dat er hier een cafetaria is?’
Ruby draaide met haar ogen naar Cassandra. ‘Om zeven uur bij Carluccio. Ik trakteer.’ Daarna klemde ze haar lippen op elkaar en glimlachte geforceerd. ‘Deze kant op, meneer. Ik breng u er wel even heen.’