Home>>read De vergeten tuin free online

De vergeten tuin(56)

By:Kate Morton


Eliza hees zich op de muur en ging met een triomfantelijk gezicht zitten kijken naar de straat waaruit ze was gekomen. Ze sloeg met haar hakken tegen de muur en speurde de mist af naar Sammy’s sluipende silhouet. Arme Sammy. Hij was nooit zo goed in spelletjes geweest als zij. Het duurde langer voordat hij de regels had geleerd en hij verplaatste zich minder snel in de rol die hij had gekregen. Doen alsof ging Sammy minder makkelijk af dan Eliza.

Terwijl ze daar zo zat, stormden de geuren en geluiden van de straat weer op haar af. Met elke ademtocht proefde ze de vettige mist en de bel die ze had gehoord klonk nu harder en kwam dichterbij. De mensen om haar heen leken opgewonden; ze haastten zich allemaal dezelfde kant op zoals ze deden wanneer de zoon van de voddenman een epileptische aanval had, of wanneer de orgeldraaier langskwam.

Natuurlijk! De orgeldraaier; dat verklaarde waar Sammy was.

Eliza sprong van de muur en schraapte met de neus van haar schoen langs een steen die aan de onderkant uitstak.

Sammy had muziek nooit kunnen weerstaan; die stond natuurlijk met open mond bij de orgeldraaier naar zijn instrument te kijken en was het hele Ripperspel vergeten.

Ze volgde de samendrommende menigte mensen die naar elkaar riepen. De bellen klonken nu heel dichtbij en opeens herkende ze die. Het waren ambulancebellen. Misschien was het toch de zoon van de voddenboer.

De ambulancewagen zelf kwam met grote snelheid de bocht langs de rivier om en snelde op de menigte af. De man bovenop trok aan de bel en riep om ruim baan te maken zodat ze door konden rijden.

Eliza ging harder lopen. Met de komst van de ambulance was er een onbestemde angst in haar geslopen. Haar hart klopte sneller toen ze zich een weg baande langs de achterwerken van andere toeschouwers, chique dames in wandeltenue en heren in pandjesjas, straatjongens, wasvrouwen en kantoorbedienden. Met haar ellebogen baande ze zich een weg door de opdringende menigte, uitkijkend naar Sammy. Er druppelden verslagen van de voorste rijen naar achteren. Onderweg ving Eliza flarden op van het gefluister boven haar: een zwart paard was opeens uit de mist komen opzetten; een jongetje had het niet zien aankomen; die vreselijke mist…

Niet Sammy, hield ze zichzelf voor. Dat kon niet. Hij had haar op de hielen gezeten, ze had hem gehoord…

Inmiddels was ze dichtbij; ze was dicht bij de open plek in het midden. Ze kon bijna door de mist heen zien. Met ingehouden adem duwde ze zich tussen de voorste toeschouwers heen en toen zag ze het gruwelijke tafereel voor haar. Ze nam alles in één keer in zich op en begreep het direct. Het zwarte paard, de ambulanceman die op de grond gehurkt zat, en het broze lichaam van het jongetje. Zijn rossige haar was dieprood gekoekt waar het op de keien lag. Zijn borstkas was opengereten door de paardenhoeven. Zijn blauwe ogen stonden op oneindig.

De ambulanceman schudde zijn hoofd. ‘Dit jochie is morsdood. Hij was kansloos.’

Eliza keek weer naar het paard. Het was nerveus en angstig door de mist en het kabaal. Het blies hete adem uit die even zichtbaar was wanneer die de mist verplaatste.

‘Weet iemand hoe dit jongetje heet?’

De menigte bewoog terwijl de mensen elkaar schouderophalend en hoofdschuddend aankeken.

‘Ik ken hem misschien wel ergens van,’ klonk een onzekere stem.

Eliza staarde in het zwarte, glanzende oog van het paard. De wereld en al zijn geluiden leken om haar heen te wervelen, maar het paard stond stil. Ze keken elkaar aan en op dat ogenblik had ze het gevoel alsof het dier bij haar naar binnen keek en de leegte zag die zich zo snel had geopend dat ze wist dat ze die de rest van haar leven zou trachten te vullen.

‘Er moet toch iemand zijn die hem kent,’ zei de ambulanceman.

De menigte zweeg en de sfeer werd er des te griezeliger van.

Eliza besefte dat ze het zwarte dier zou moeten haten, dat ze een hekel moest hebben aan zijn sterke benen en gladde, harde dijen, maar dat deed ze niet. Haar ogen boorden zich in de zijne en ze had bijna een gevoel van herkenning, alsof het paard als geen ander de leegte bij haar vanbinnen begreep.

‘Oké,’ zei de man van de ambulance. Hij floot en er kwamen een paar jongens achter uit de wagen. Een van hen tilde het zwaar gehavende lijk van de jongen op en legde het in de laadbak; de andere gooide een emmer water op de keien en schrobde het bloed van de straat.

‘Volgens mij woont hij in Battersea Bridge Road,’ klonk een trage, maar vaste stem. Die had iets van een van de mannen van het advocatenkantoor. Niet echt iemand uit de hoogste kringen, maar deftiger dan de andere bewoners van de rivieroever.

De ambulancebroeder keek op om te zien wie dat had gezegd.

Een lange man met een lorgnet en een nette, maar sleetse geklede jas kwam naar voren uit de mist. ‘Daar heb ik hem pas nog gezien.’

Mompelend liet de menigte die informatie op zich inwerken. Men keek nog eens naar het verminkte lijk van het jongetje.