Eliza kon geen woorden vinden om iets te zeggen, en dat zou ook niets uitgemaakt hebben, want haar moeder luisterde niet, die staarde naar de broche met een uitdrukking die Eliza nog nooit had gezien.
‘Deze broche is me dierbaar,’ zei mama. ‘Heel dierbaar.’ Ze duwde de pot in Eliza’s handen, bijna alsof ze het niet meer kon verdragen hem te voelen.
De geglazuurde pot voelde glad en koel onder haar vingers. Eliza wist niet hoe ze moest reageren. Die broche, moeders vreemde gezicht… Het was allemaal zo onverwacht.
‘Weet je wat dit is, Eliza?’
‘Een broche, mama. Die heb ik wel eens bij rijke dames gezien.’
Haar moeder glimlachte flauwtjes en Eliza dacht even dat ze het verkeerde antwoord had gegeven.
‘Of misschien een hanger? Die zijn kettinkje kwijt is?’
‘Je had het de eerste keer al goed geraden, Eliza. Het is een broche, een speciaal soort broche.’ Ze drukte haar handen samen. ‘Weet je wat er achter het glas zit?’
Eliza keek naar het patroon van roodgouden draden. ‘Een wandkleedje, mama?’
Haar moeder glimlachte weer. ‘In zekere zin is het dat wel, maar niet het soort dat van draden wordt geweven.’
‘Maar ik zie de draden die in elkaar zijn geweven tot een touw.’
‘Het zijn haren, Eliza, haren van de vrouwen in mijn familie. Die van mijn moeder en van haar moeder daarvoor.’
Eliza zette grote ogen op. ‘En ook die van jou, mama?’
‘Ook die van mij. Het is een traditie; het heet een rouwbroche.’
‘Omdat hij alleen in de rouw wordt gedragen?’
Maar moeder stak haar hand uit en streelde het uiteinde van Eliza’s vlecht. ‘Omdat hij ons herinnert aan degenen die ons ontvallen zijn. De mensen die ons zijn voorgegaan en die ons hebben gemaakt tot wie we zijn.’
Eliza knikte ernstig. Ze had het gevoel dat haar iets bijzonders werd toevertrouwd, al wist ze niet precies wat.
‘Deze broche is heel veel geld waard, Eliza, maar ik heb mezelf er nooit toe kunnen brengen hem te verkopen. Ik ben telkens opnieuw weerhouden door sentimentaliteit, maar die mag jou niet weerhouden.’
‘Mama?’
‘Ik ben ziek, lieverd. Op een dag moet jij voor Sammy en jezelf zorgen. Dan moet je de broche misschien verkopen.’
‘O, nee, mama…’
‘Het kan nodig zijn en de beslissing is aan jou. Laat je niet leiden door aarzeling, hoor je me?’
‘Ja, mama.’
‘Maar als je hem ooit moet verkopen, Eliza, dan moet je dat heel voorzichtig doen. Hij mag niet officieel worden verkocht; er mag niets op papier staan.’
‘Waarom niet?’
Mama keek haar aan. Eliza kende die blik. Ze had zelf vaak zo naar Sammy gekeken als ze moest beslissen hoe eerlijk ze tegen hem moest zijn. ‘Want dan zou mijn familie erachter komen.’ Eliza zweeg. Over moeders familie en het verleden dat daarbij hoorde werd zelden gesproken. ‘Ze zullen het sieraad als gestolen hebben aangegeven.’
Eliza trok haar wenkbrauwen op.
‘Per ongeluk, lieve Eliza, want hij is van mij. Ik heb hem op mijn zestiende verjaardag van mijn moeder gekregen, en hij is heel lang daarvoor in mijn familie geweest.’
‘Maar als hij van jou is, waarom mag niemand dan weten dat je hem hebt?’
‘Een officiële verkoop zou verraden waar we zijn, en dat mag niet gebeuren.’ Ze pakte Eliza’s handen in de hare en vroeg met grote ogen en een stem die zwak was van de inspanning van het praten: ‘Begrijp je dat?’
Eliza knikte, ze had het begrepen. Althans, min of meer. Mama maakte zich zorgen over de Slechte Man, degene voor wie ze al haar hele leven waarschuwde, die overal kon zijn, die achter elke hoek op de loer kon liggen wachten op zijn kans om hen te overvallen. Eliza was altijd dol op die verhalen geweest, maar haar moeder had nooit voldoende bijzonderheden verteld om haar nieuwsgierigheid helemaal te bevredigen. Het werd aan Eliza overgelaten om haar moeders waarschuwingen te verfraaien door de man een glazen oog te geven, plus een mandje met slangen en een lip die nat werd wanneer hij een hatelijk gezicht trok. Hij dook altijd op in de verhalen die ze aan buurtkinderen vertelde, een beproefde manier om hen te laten gillen.
Jarenlang had Eliza aangenomen dat hij een verzinsel was, een metafoor voor de talrijke gevaren die er om de hoeken van de Londense straten loerden. Maar moeder werd nadrukkelijker naarmate haar ziekte voortschreed. Ze begon te jammeren in haar slaap, ze smeekte de man haar met rust te laten, om de kinderen niet mee te nemen, om haar met rust te laten. Haar stem was vervuld van zo’n pure paniek, dat Eliza zich afvroeg of de verhalen misschien toch iets van waarheid herbergden. Of ze misschien toch niet had gelogen over haar ontmoetingen met de Ripper. Want wie kon die man anders zijn?