Mevrouw Swindell was altijd bang voor Sammy geweest. Ze was het type voor wie angst de natuurlijke reactie was op alles wat onverklaarbaar was. Eliza had haar een keer horen fluisteren tegen mevrouw Barker, de vrouw van de kolenlosser, dat ze van mevrouw Tether, de vroedvrouw die de tweeling ter wereld had geholpen, had gehoord dat Sammy met de streng om zijn hals was geboren. Hij zou de eerste nacht eigenlijk nooit gehaald mogen hebben, en hij zou zijn laatste adem hebben moeten uitblazen toen hij dankzij het werk van Satan bleef ademhalen. Het was het werk van de duivel, zei ze. De moeder van de jongen heeft een verbond met hem gesloten. Je hoefde maar één blik op hem te werpen en je wist het, zoals zijn ogen diep bij iemand naar binnen keken en dat roerloze lichaam, zo heel anders dan andere jongens van zijn leeftijd; o ja zeker, er is iets heel erg mis met Sammy Makepeace.
Dat soort sterke verhalen maakten Eliza nog moederlijker voor Sammy. Soms lag ze ’s nachts te luisteren naar de ruzies tussen meneer en mevrouw Swindell terwijl hun dochtertje Hatty erbovenuit schreeuwde, dan stelde ze zich graag voor dat mevrouw Swindell iets verschrikkelijks overkwam. Dat ze per ongeluk in het vuur viel bij het doen van de was, of onder de wringer terecht zou komen om dood geknepen te worden, of zou verdrinken in een vat met kokende reuzel, met haar hoofd naar beneden en haar spillebeentjes als enige bewijs van haar gruwelijke lot…
Als je het over de duivel had… Daar kwam mevrouw Swindell de hoek van Battersea Bridge Road om met een schoudertas vol buit. Ze kwam weer thuis na een lucratieve jacht op meisjes in leuke jurkjes. Eliza maakte zich los van de opening in de muur, schoof snel over de plank en gebruikte de rand van de schoorsteen om zich naar beneden te laten zakken.
Eliza moest de jurken wassen die mevrouw Swindell mee naar huis nam. Wanneer ze de jurkjes boven het vuur kookte en voorzichtig omging met de ragfijne kant, vroeg ze zich wel eens af wat die kleine meisjes dachten wanneer ze mevrouw Swindell zagen zwaaien met die snoepzak vol stukjes gekleurd glas. Niet dat de meisjes ooit zo dicht in de buurt kwamen om de truc die er met ze werd uitgehaald door te krijgen. Nee hoor, zodra mevrouw Swindell ze alleen in het steegje had, trok ze hun fraaie jurkjes zo snel uit dat ze niet eens de tijd kregen om te gillen. Eliza dacht dat ze later waarschijnlijk nachtmerries zouden krijgen, zoals de nachtmerries die zij had over Sammy die klemzat in een schoorsteen. Ze had met ze te doen. Mevrouw Swindell op jacht was bepaald angstaanjagend, maar het was hun eigen schuld. Moesten ze maar niet zo inhalig zijn en altijd meer willen dan ze al hadden. Het bleef Eliza verbazen dat kleine meisjes uit hoge kringen met chique kinderwagens en jurkjes met veel kant voor zo’n geringe prijs als een zakje suikergoed aan mevrouw Swindell ten prooi vielen. Ze mochten van geluk spreken dat ze alleen maar van hun jurk en wat zielenrust werden beroofd. Je kon belangrijkere dingen verliezen in de donkere steegjes van Londen.
Beneden sloeg de voordeur dicht.
‘Waar zit je, meisje?’ De stem bulderde naar boven als een gloeiende kluit venijn. Eliza kromp ineen: de jacht was slecht gegaan, wat weinig goeds voorspelde voor de bewoners van Battersea Road 35. ‘Kom naar beneden om het eten te maken of je krijgt een pak slaag.’
Eliza haastte zich naar de pandjeswinkel beneden. Haar blik gleed vlug langs de donkere silhouetten, een kast vol flessen en dozen en jurken, in het schemerdonker tot geometrische eigenaardigheden gereduceerd. Bij de toonbank bewoog zich een van die vormen. Mevrouw Swindell stond als een modderkrab voorovergebogen in haar tas te graaien en een paar met kant afgezette jurkjes te sorteren. ‘Nou, sta daar niet te kijken als die idiote broer van je; steek de lantaarn aan, sufferd.’
‘De stoofpot staat op, mevrouw Swindell,’ zei Eliza, die zich haastte om de gaslantaarn aan te steken. ‘En de jurkjes zijn bijna droog.’
‘Dat is je maar geraden. Dag in dag uit ga ik de straat op om de kost te verdienen, en alles wat jij hoeft te doen is de jurkjes wassen. Soms denk ik dat ik beter af ben als ik het zelf doe. Dan kan ik jou en je broer op straat zetten.’ Ze slaakte een akelige zucht en zakte in haar stoel. ‘Nou, kom eens hier, dan kun je mijn schoenen uittrekken.’ Toen Eliza voor haar hurkte en voorzichtig de nauwe laarzen van haar voeten schoof, ging de deur weer open. Het was Sammy, zwart en onder het stof. Zonder iets te zeggen, stak mevrouw Swindell haar knokige hand uit om hem met haar vingers te wenken.
Sammy stak zijn hand in de zak aan de voorkant van zijn overall. Hij haalde er twee goudkleurige munten uit en legde ze waar hij ze moest leggen. Mevrouw Swindell bekeek ze even argwanend voordat ze Eliza met haar zweetvoet opzij schopte en naar de geldkist hobbelde. Met een schuinse blik over haar schouder haalde ze de sleutel uit een zakje van haar blouse en draaide ze die om in het slot. Ze legde de nieuwe munten op de oude en berekende het totaal met natte, smakkende lippen.