11
De Indische Oceaan, zeshonderdvijfig kilometer ten oosten van Kaap de Goede Hoop, 1913
Het duurde heel lang voordat ze in Amerika waren. In de verhalen van papa had hij gezegd dat het nog verder was dan Arabië, en het kleine meisje wist dat het honderd dagen en nachten duurde om daar te komen. Het meisje was de tel van de dagen kwijtgeraakt, maar er waren er heel wat verstreken sinds ze aan boord was gegaan. Zo lang zelfs, dat ze gewend was geraakt aan de sensatie dat de reis nooit ophield. Ze kreeg zeebenen, heette het. Daar leerde ze alles over door de verhalen van Moby Dick.
Als ze aan Moby Dick dacht, werd het meisje heel verdrietig. Het herinnerde haar aan papa en de verhalen die hij haar voorlas over de grote walvis, de schilderijen die hij haar in zijn studio liet zien en de tekeningen van donkere zeeën en grote schepen die hij had gemaakt. Het meisje wist dat ze illustraties heetten. Ze genoot van de lengte van het woord toen ze het in gedachten uitsprak. Ooit zouden ze misschien in een boek verschijnen, een echt boek dat andere kinderen zouden lezen. Dat was namelijk wat haar papa deed, hij maakte plaatjes voor sprookjesboeken. Althans af en toe. Hij maakte ook schilderijen van mensen, maar het meisje vond die niet mooi; vooral niet die ogen die je door de hele kamer volgden.
De onderlip van het meisje begon te trillen zoals wel vaker gebeurde wanneer ze aan papa en mama dacht, en ze beet erop. In het begin had ze vaak moeten huilen, ze kon er niets aan doen, ze miste haar ouders. Maar ze huilde niet vaak meer, en nooit waar de andere kinderen bij waren. Dan vonden ze haar misschien te klein om mee te spelen en wat moest ze dan? Bovendien zouden papa en mama gauw komen. Ze wist dat ze op haar zouden wachten wanneer de boot in Amerika aankwam. Zou de Schrijfster er ook bij zijn?
Het meisje fronste. In al die tijd dat het haar had gekost om zeebenen te krijgen, was de Schrijfster niet teruggekomen. Dat verwonderde het meisje, omdat de Schrijfster een heleboel strikte instructies had gegeven, dat ze altijd bij elkaar moesten blijven en moesten voorkomen dat ze elkaar zouden kwijtraken, wat er ook gebeurde. Had ze zich misschien verstopt? Hoorde dat allemaal bij het spel?
Het meisje wist het niet. Ze was alleen maar blij dat ze die ochtend Will en Sally op het dek was tegengekomen, anders had ze misschien niet geweten waar ze moest slapen of hoe ze aan eten moest komen. Will en Sally en al hun broertjes en zusjes – er waren er zo veel dat het meisje moeite had de tel niet kwijt te raken – wisten precies hoe je aan eten moest komen. Ze hadden haar allerlei plekjes op de boot laten zien, waar je een extra portie gezouten biefstuk kon vinden. (Ze vond de smaak niet lekker, maar het jongetje lachte alleen maar dat het misschien niet was wat ze gewend was, maar dat het goed genoeg was voor een hondenleven.) Ze waren meestal wel aardig voor haar. De enige keer dat ze boos werden, was toen ze weigerde te zeggen hoe ze heette. Maar het meisje wist hoe ze spelletjes moest spelen, dat je je aan de regels moest houden, en de Schrijfster had gezegd dat het de belangrijkste regel van allemaal was.
Wills familie had een aantal kooien op de laagste dekken, samen met een heleboel andere mannen, vrouwen en kinderen; meer mensen dan het meisje ooit op één plek verzameld had gezien. Er reisde ook een moeder met hen mee, maar die noemden ze allemaal ‘ma’. Ze leek helemaal niet op de moeder van het meisje, ze had niet dat mooie gezicht en dat prachtige donkere haar dat elke ochtend door Poppy werd opgestoken. ‘Ma’ leek meer op de vrouwen die het meisje wel eens had gezien wanneer het rijtuig door het dorp ging, met haveloze jurken en schoenen die gemaakt moesten worden, en gelooide handen als oude leren handschoenen die Davies droeg als hij in de tuin aan het werk was.
Toen Will het meisje voor het eerst mee naar beneden had genomen, zat ma op de onderste kooi een baby te zogen terwijl een andere huilend naast haar lag.
‘Wie hebben we hier?’ vroeg ze.
‘Ze wil niet zeggen hoe ze heet. Zegt dat ze op iemand wacht, dat ze zich moest verstoppen.’
‘Verstoppen, hè?’ De vrouw gebaarde het meisje dichterbij te komen. ‘Voor wie verstop je je dan, kindje?’
Maar het meisje wilde dat niet zeggen; ze schudde slechts haar hoofd.
‘Waar zijn haar ouders?’
‘Voor zover ik weet heeft ze die niet. Ze had zich verstopt toen ik haar vond.’
‘Is dat zo, meisje? Ben je alleen?’
Het meisje dacht even na en besloot dat het beter was om het te beamen dan iets over de Schrijfster te zeggen. Ze knikte.
‘Kijk eens aan. Een klein ding als jij, helemaal alleen op zee.’ Ma schudde haar hoofd en schudde even aan de huilende baby. ‘Is dat je koffer? Geef eens hier, dan kan ma hem eens bekijken.’
Het meisje zag hoe ma de sluitingen opende en de kofferdeksel optilde. Ze schoof het sprookjesboek en de jurk opzij en zag de envelop eronder. De Schrijfster had hem die ochtend in de koffer gestopt, maar het meisje wist niet wat erin zat. Ma stak haar vinger onder de sluiting, maakte hem open en haalde een stapeltje papieren tevoorschijn.