Hij had altijd een gezin willen hebben, hij en Lil allebei trouwens. Voor hun trouwen zaten ze dikwijls bij de rivier eindeloos te praten over de kinderen die ze zouden krijgen, de namen die ze hun zouden geven en hoe ze eruit zouden zien. Getrouwd waren ze wel, maar de kinderen waren niet gekomen. In plaats daarvan hadden ze samen op de golven van de hoop gezeild om telkens weer aan te spoelen op de mistroostige kust van teleurstelling. Althans tot nu toe, tot Nellie in hun leven was gekomen, waardoor ze in kalme, gematigde wateren terecht waren gekomen. Dit kind, hun Nell met haar twee lange vlechten, had op de een of andere manier waarop hij niet precies de vinger kon leggen, zijn relatie met Lil sterker gemaakt. Ze vormden een gezin, een ondeelbare drie-eenheid, niet zomaar twee zielen die besloten hadden samen verder te gaan.
En nu zat hij hier te overwegen alles kapot te maken…
Er klonk een geluid in de gang en hij keek op. Lil stond van onder het houten sierwerk naar hem te kijken. Een speling van het licht leek wel een rode gloed over haar zwarte haar te leggen en liet haar donkere ogen glanzen, zwarte maantjes onder lange wimpers. Een spoortje gevoel trok aan haar mondhoeken en vormde een glimlach die een emotie beschreef, te sterk om onder woorden te brengen.
Haim glimlachte aarzelend terug. Zijn hand gleed weer in zijn zak en zijn vingers streken geruisloos over de oppervlakte van de brief. Zijn lippen weken met en zacht plofje van elkaar, kriebelend van de woorden die hij niet wilde spreken, maar die hij waarschijnlijk niet kon tegenhouden.
Lil kwam naast hem staan. Haar vingers op zijn pols stuurden warme scheuten naar zijn nek en ze legde een warme hand op zijn wang. ‘Kom, we gaan naar bed.’
Ha, waren er ooit lievere woorden geuit? In haar stem weerklonk een belofte en in één oogwenk was zijn besluit genomen. Zijn voorzichtige argumenten losten op als rijstpapier waarop water valt.
Hij liet zijn hand in de hare glijden en hield hem stevig vast toen ze hem voorging.
Toen hij de open haard passeerde, gooide hij het gladde papier in de vlammen. Het knetterde even toen het vlam vatte en even lichtte er iets verwijtends op in zijn ooghoeken. Maar hij bleef niet staan, hij liep door en keek nooit meer om. Hij zwoer nooit tegen iemand iets over Henry Mansell en zijn brief te zeggen.
10
Brisbane, Australië, 2005
Lang voordat het een antiekcentrum werd, was het een theater geweest: het Plaza-theater, een groots experiment uit de jaren dertig. Aan de buitenkant zag het er lelijk uit: een kolossale witte doos die in de heuvel van Paddington verzonken lag, maar het interieur was een ander verhaal. Het gewelfde plafond was donkerblauw met uitgesneden wolken, die oorspronkelijk met indirecte verlichting werden beschenen om de illusie van maanlicht te scheppen, terwijl honderden minuscule lichtjes als sterren fonkelden. Decennialang had het theater gelopen als een trein, in de tijd dat er nog trams langs de rijtjeshuizen ratelden en er Chinese tuinen in de vallei bloeiden. Maar hoewel het tegenslagen als brand en overstroming te boven was gekomen, was het in de jaren zestig zacht en snel ten prooi gevallen aan de televisie.
De kraam van Nell en Cassandra was recht onder de prosceniumboog links van het toneel. Het was een doolhof van schappen bezaaid met talloze oude snuisterijen, antieke boeken en een eclectische verzameling aandenkens. Lang geleden waren de andere handelaren begonnen het voor de grap Alladins Speelkamer te noemen, en die naam was blijven hangen. Tegenwoordig stond hij met gouden letters op een houten bordje.
Cassandra zat op een krukje met drie poten diep in de doolhof van schappen, maar had moeite zich te concentreren. Het was voor het eerst sinds het overlijden van Nell dat ze in het centrum was, en het voelde raar om tussen de schatten te zitten die ze samen hadden verzameld. Het was vreemd dat de voorraad er nog was, maar Nell zelf niet meer. Het had iets van ontrouw. Lepels die Nell had opgewreven, prijskaartjes met Nells onontcijferbare hanenpoten, boeken en nog eens boeken. Die waren Nells zwakke plek geweest, zoals elke handelaar er een had. Niets kon haar zo opwinden als de ontdekking van een zeldzaam exemplaar dat ze nog nooit eerder had gezien. Ze hield vooral van boeken uit het fin de siècle. Laatvictoriaanse exemplaren met schitterend gedrukte pagina’s en zwart-witillustraties. Als er een opdracht van de schenker aan de ontvanger in stond, des te beter. Het was een spoor van zijn verleden, een aanwijzing voor de handen waar het boek doorheen was gegaan voordat het haar kant op was gekomen.
‘Morgen.’
Cassandra keek op en zag dat Ben haar een kartonnen beker koffie voorhield.
‘Voorraad sorteren?’ vroeg hij.
Ze veegde wat losse haren uit haar ogen en nam de beker aan. ‘Ik ben gewoon dingen aan het verplaatsen. Het meeste zet ik weer terug.’