‘In het rijtuig…’
‘Heb je haar hierheen gebracht?’
‘Ik had weinig keus.’
‘Het meisje…’ Linus’ stem klonk uit de leunstoel waarin hij opgevouwen zat. Zijn ademhaling was snel en oppervlakkig. ‘Waar is het kleine meisje met het rode haar?’
‘De vrouw stiet nog een paar woorden uit voordat ze viel. Ze was duizelig en de woorden klonken zacht, maar ik had de indruk dat het over een boot, een schip ging. Ze was in alle staten, want ze wilde terug zijn voor het vertrek.’
‘Je kunt gaan,’ zei Adeline bits. ‘Wacht maar bij het rijtuig. Ik zal regelingen treffen en dan laat ik je wel halen.’
Mansell knikte en vertrok. Hij nam het beetje warmte in de kamer met zich mee.
‘En het kind dan?’ mekkerde Linus.
Adeline sloeg geen acht op hem; ze had het te druk met het zoeken naar een oplossing. Vanzelfsprekend mocht geen van de bedienden het weten. Wat hen betrof, had Eliza Blackhurst verlaten toen ze hoorde dat Nathaniel en Rose naar New York zouden verhuizen. Het was een zegen dat het meisje zo dikwijls had gesproken over haar verlangen om te reizen.
‘En het kind dan?’ herhaalde Linus. Zijn vingers beefden in de buurt van zijn boord. ‘Mansell moet haar gaan zoeken, hij moet dat schip vinden. We moeten haar terug hebben, dat meisje moet gevonden worden.’
Adeline slikte een brok weerzin weg toen ze haar blik over zijn verkreukelde gestalte liet dwalen. ‘Waarom?’ vroeg ze, terwijl haar huid koud werd. ‘Waarom moet ze gevonden worden? Wat is ze van jou of van mij?’ Haar stem klonk zacht en ze boog zich naar hem over. ‘Snap je het niet? We zijn verlost.’
‘Ze is onze kleindochter.’
‘Maar ze is niet van ons.’
‘Ze is van mij.’
Adeline negeerde het slappe protest. Er was geen tijd voor sentimentele onzin. Niet nu ze eindelijk veilig waren. Ze draaide zich om en ijsbeerde over het kleed. ‘We zeggen tegen de mensen dat we het kind met roodvonk op het landgoed hebben aangetroffen. Niemand zal dat betwijfelen, ze denken al dat ze ziek op bed ligt. We geven de bedienden te verstaan dat alleen ik voor haar zal zorgen, dat Rose niet anders gewild zou hebben. En na een poosje, wanneer het zal lijken alsof we alles hebben gedaan om de ziekte te bezweren, houden we een begrafenisplechtigheid.’
En terwijl Ivory de begrafenis zou krijgen die bij een geliefde kleindochter paste, zou Adeline ervoor zorgen dat Eliza snel en onzichtbaar werd weggewerkt. Ze zou geen plek op de familiebegraafplaats krijgen, dat was zeker. De gewijde aarde die Rose omgaf mocht niet bezoedeld worden. Zij moest begraven worden waar niemand haar ooit kon vinden. Waar niemand anders ooit zou zoeken.
De volgende morgen liet Adeline zich door Davies de weg door de doolhof wijzen. Wat een akelige, vochtige plek. De stank van bedompt struikgewas dat nooit zonlicht zag, drong zich van alle kanten aan Adeline op. Haar zwarte rouwrokken ruisten over de aangeharkte grond en gevallen bladeren bleven als klitten aan de zoom hangen. Als een grote, zwarte vogel had ze haar kleren als een verentooi dicht om zich heen getrokken tegen de koude winter van Rose’ dood.
Toen ze eindelijk in de verborgen tuin aankwamen, duwde Adeline Davies opzij en stevende ze over het smalle tuinpad. Groepjes kleine vogels vlogen in het voorbijgaan op en tjilpten uitzinnig toen ze van hun verborgen takken vluchtten. Ze liep zo vlug als het fatsoen haar toeliet, want ze wilde zo snel mogelijk verlost zijn van deze behekste plek en die koppige, weeë geur waar ze duizelig van werd.
Aan het eind van de tuin bleef Adeline staan.
Er verscheen een dun glimlachje om haar mond. Het was precies wat ze had gehoopt.
Ze huiverde van de kilte en maakte resoluut rechtsomkeert. ‘Ik heb genoeg gezien,’ zei ze. ‘Mijn kleindochter is ernstig ziek en ik moet terug.’
Davies keek haar een fractie van een seconde te lang aan en er liep een rilling van nervositeit langs haar ruggengraat. Adeline onderdrukte die. Wat kon hij in hemelsnaam weten van het bedrog dat ze zich had voorgenomen? ‘Breng me maar weer terug.’
Adeline volgde zijn grote, logge gestalte terug door de doolhof, maar hield afstand. Ze had één hand in de zak van haar jurk en liet op regelmatige afstand stukjes vuursteen vallen, uit Ivory’s verzameling in het potje in de kinderkamer.
De middag sleepte zich voort, de trage uren van de avond verstreken, en uiteindelijk werd het middernacht. Adeline stapte uit bed, trok haar jurk aan en reeg de veters van haar laarzen. Op haar tenen liep ze door de gang, de trap af en de nacht in.
Het was volle maan en ze stak vlug in de schaduw van bomen en struiken het gazon over. Het hek van de doolhof was dicht, maar Adeline had de grendel vlug open. Ze glipte naar binnen en glimlachte toen ze het eerste steentje als zilver zag glinsteren.